H3 - Taalverzorging - Verwijswoorden

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Verhaaltje

Thijs en Dion lopen door de stad. Thijs en Dion gaan naar de supermarkt. Thijs en Dion willen chips halen. Thijs wil pinnen, maar Thijs' pas weigert dienst. De caissière kan de chips niet aan ze meegeven. Thijs en Dion zijn boos want ze hebben honger.

Slide 2 - Diapositive

Verhaaltje


Thijs en Dion lopen door de stad en ze gaan naar de supermarkt. Ze willen chips halen, maar Thijs' pinpas doet het niet. De caissière kan de chips niet aan ze meegeven. De jongens zijn erg boos, want ze hebben honger.

Slide 3 - Diapositive

Leerdoel
Je leert over verwijswoorden.
Je kunt verwijswoorden op de juiste manier gebruiken.

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt.
Het is beter om wat variatie aan te brengen.
Maak daarom af en toe een samengestelde zin en gebruik verwijswoorden.

Slide 5 - Diapositive

Verwijswoorden
Voorbeeld:
Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend.

beter: Max is blij. Hij heeft 8 euro verdiend.


ook goed: Max is blij, want hij heeft 8 euro verdiend.

Slide 6 - Diapositive

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 7 - Diapositive

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 8 - Diapositive

Met wie / waarmee

Je kunt met het woord wie verwijzen naar een persoon. Dat doe je in combinatie met een voorzetsel: Dat is het meisje met wie ik bevriend ben.

Naar een dier of een ding verwijs je met waarmee, waarvoor, waartegen,

Dat is het paard waarvoor ik bang ben. Dat is de paal waartegen ik gebotst ben.

Slide 9 - Diapositive

Uitlegvideo

Slide 10 - Diapositive

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 11 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 12 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 13 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Question de remorquage

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 15 - Quiz

Heb je nog                      vragen?

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdracht 1 - 3 
Blz. 94/95

Slide 17 - Diapositive