11e les

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

AUJOURD' HUI 
  • Nieuw: Het lidwoord page 25, 26, 27
  • IL(S)/ ELLE(S) page 28
  • bouwen met woorden 

Slide 2 - Diapositive

SO woensdag 13 oktober
  •  App 1 tm5 page 38,39, 40.
  • Proef SO woensdag 6 oktober 
  • vanaf maandag 4 oktober herhalingen/révisions

Slide 3 - Diapositive

LATIJN LEERLINGEN 
  • EXTRA huiswerk voor dinsdag 5 oktober.
  • Je hebt  één week de tijd om dit extra huiswerk te maken. 
  • Email mij indien er vragen zijn. 


Slide 4 - Diapositive

Livre page 25   -  Boek p. 25

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

Het lidwoord (de, het, een) 

  • In het Frans heb je mannelijke en vrouwelijke zelfstandige woorden.
  • Voor een mannelijk woord staat le of un.
  •  Voor een vrouwelijk woord staat la of une.
  •  Voor meervoudswoorden gebruiken we les of des.

Slide 7 - Diapositive

Het lidwoord (de, het, een) (1)
  • De lidwoorden "de" en "het" vertaal je met le of la 
    mannelijk (m)                                             vrouwelijk (f)
    le collège                                              la classe

  • voor een klinker of stomme h verandert le en la in l'.
    l'ami (m)     l'hôtel     l'amie (f)
  • Bij meervoud is het lidwoord les
    l
    es filles  les arbres  les hôtels

Slide 8 - Diapositive

Het lidwoord (de, het, een) (2)
  • Het lidwoord "een" vertaal je met un of une
    mannelijk (m)                                             vrouwelijk (f)
    un collège                                              une classe

  • Bij meervoud gebruik je in het Nederlands geen lidwoord.
    In het Frans gebruik je "
    des".
    des filles        X meisjes
    des amis        X vrienden   

Slide 9 - Diapositive

la fille ---> les filles
une fille --> des fille

In het meervoud 
komt er achter het zelfstandig naamwoord een -s

Slide 10 - Diapositive

Exercice 16 A page 25
  • 1 la piscine
  • 2 le camping
  • 3 le terrain de foot
  • 4 la maison
  • 5 un arbre
  • 6 un restaurant
  • 7 un hôtel
  • 8 une terrasse


Slide 11 - Diapositive

Exercice 16 B 3 page 25

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Exercice 16 B 4-5 page 25
  • 4 l’hôtel
  •  Het woord begint met een h die je niet uitspreekt. De volgende letter is een klinker.
  • 5 Les wordt vertaald met de
  • 5 des wordt niet vertaald.

Slide 14 - Diapositive

Exercice 16 B 4-5 page 25
  • 4 l’hôtel
  •  Het woord begint met een h die je niet uitspreekt. De volgende letter is een klinker.
  • 5 Les wordt vertaald met 
  • 5 des wordt niet vertaald.

Slide 15 - Diapositive

Hoe spreek deze woorden je uit? 
  • de           des
  • le             les
  • le             la

  • un            une
  

Slide 16 - Diapositive

Aan het werk!  Travaillez! 
 stil in de klas


  • Maak Exercice 16 C et 16 D page 27
  • Lees 1.3 IL(S)  en ELLE(S)  page 28
  • Maak exercice 16 E
  • Snel klaar? Probeer Feuilleton page 43 te lezen. 

Slide 17 - Diapositive

Exercice 16 C. 1
  • 1 le
  • 2 la
  • 3 l'
  • 4 l'
  • 5 les

Slide 18 - Diapositive

Exercice 16 C. 2
  • 1 un
  • 2 une
  • 3 une
  • 4 un
  • 5 des

Slide 19 - Diapositive

Exercice 16 D
  • 1 l’école
  • 2 la classe
  • 3 les textes
  • 4 des garçons
  • 5 l’ami
  • 6 des hôtels
  • 7 un quartier
  • 8 les maisons

Slide 20 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
IL(S)    ELLE(S)
  • Met IL of ILS verwijs je naar een mannelijk woord.
  • Met ELLE of ELLES verwijs je naar een vrouwelijk woord.
  • Ook bij dingen gebruik je il(s) en elle(s)
  • Als je verwijst naar mannelijke en vrouwelijke dingen/personen, gebruik ils.
    voorbeeld: Paul et Sophie sont au collège. Ils sont au collège. 

Slide 21 - Diapositive

Exercice 16 E
  • 1 elle
  • 2 ils
  • 3 elle
  • 4 ils
  • 5 elle
  • 6 elles

Slide 22 - Diapositive

Vocabulaire de classe page 24
exercice 14 page 24

Slide 23 - Diapositive