La semaine 21 (24 - 28 mai)

La semaine 21: le vingt-quatre, le vingt-cinq et le vingt-six mai

5.5 Ex. 16a t/m c apprendre 5 uitleg 
5.5 Ex. 16 d t/m f                                       
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

La semaine 21: le vingt-quatre, le vingt-cinq et le vingt-six mai

5.5 Ex. 16a t/m c apprendre 5 uitleg 
5.5 Ex. 16 d t/m f                                       

Slide 1 - Diapositive

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 5.5 mk 16 a,b,c
1. Questions?
2. Herhalen vorige week
3. Doornemen apprendre 5 en oefenen
4. Faire: ex. 16 a,b,c
5. Évaluation
6.  Faire: Apprendre 5 - ex. 16 a t/m c

Slide 2 - Diapositive

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les:
- Herken je vergelijkingen in het Frans
Kun je zelf verschillende vergelijkingen maken met bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden.

Slide 3 - Diapositive

les mots: apprendre 2
1. le peintre                                        8. avoir le droit
2. la liberté                                         9. bouger
3. l'époque                                           10. entier
4. l'armée
5. l'écrivain
6. défendre
7. la guerre
timer
5:00

Slide 4 - Diapositive

Even herhalen.. connaitre = .....

Slide 5 - Diapositive

                   être           avoir        aller

je (j')
tu
il/elle

nous
vous
ils/elles
suis
avons
vas
sont
a
sommes
avez
ont
es
êtes
as
est
ai
vais
allez
allons
va
vont

Slide 6 - Question de remorquage

tu (connaitre) présent

Slide 7 - Question ouverte

vous (connaitre futur simple)

Slide 8 - Question ouverte

elle (connaitre futur simple)

Slide 9 - Question ouverte

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de passe compose?
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitre

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 11 - Quiz

Les comparaisons 
"Ik ben intelligenter dan Obélix"
"Ik ben sterker dan Astérix"

Slide 12 - Diapositive

Kijk naar het volgende filmpje voor de uitleg en maak als je wilt aantekeningen.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Lien

Na deze les kun je:
- het bijvoeglijk naamwoord aanpassen in de zin
- Een vergelijking maken in het Frans
- de vergelijkingen "aussi que" "moins que" en "plus que"  in de zin gebruiken
- de uitzondering van "bon" [=goed / lekker] in het Frans vormen

Slide 15 - Diapositive

Hoe maak je een vergelijking
in het NL?
Geef voorbeelden

Slide 16 - Carte mentale

Noem voorbeelden
van bijvoeglijk nw
in het Nederlands.

Slide 17 - Carte mentale

Noem voorbeelden van
bijvoeglijk naamwoorden
in het Frans

Slide 18 - Carte mentale

1
2
3
1
2
3
1
1
2
3
2
3

Slide 19 - Diapositive

Vergelijking:
meer dan
Vergelijking:
evenveel als 

Vergelijking:
minder dan
moins ... que
aussi ... que
plus (bijv. nw) que

Slide 20 - Question de remorquage

Welke Franse zin is de correcte vertaling?
Die kat is kleiner dan een hond

A
Ce chat est plus petit qu'un chien
B
Ce chat est plus petite qu'un chien
C
Ce chat est aussi petit qu'un chien
D
Ce chat est moins petit qu'un chien

Slide 21 - Quiz

Ton T-shirt est [groter dan] ton pantalon. Vul alleen de vertaling van [groter dan] in

Slide 22 - Question ouverte

Net zoals "goed" een uitzondering is: niet "goeder" maar "beter"  

Slide 23 - Diapositive

Die boeken zijn beter dan die films
A
Ces livres sont plus mieux que ces films
B
Ces livres sont meilleurs que ces films
C
Ces livres sont aussi mieux que ces films
D
Ces livres sont plus meilleures que ces films

Slide 24 - Quiz

En nu jij, et maintenant c'est à toi: 

Devoirs:   
apprendre 5, mk mk 16 a,b,c

Slide 25 - Diapositive

Geen flauw idee meer hoe het zat met het bijvoeglijk naamwoord?
Hierna volgen een paar slides met daarin extra uitleg, neem ze goed door.

Slide 26 - Diapositive

Hoofdregel

e
Voorbeelden:
le petit garçon (de kleine jongen) 
les petits garçons (de kleine jongens)
la petite fille (het kleine meisje)
les petites filles (de kleine meisjes)

Slide 27 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord
Par exemple:
un grand homme 
une grande femme
deux grands hommes
deux grandes femmes

Slide 28 - Diapositive

Uitzondering (1)
Eindigt een bijvoeglijk naamwoord al op een -e?
Dan hoeft er geen extra -e bij als het vrouwelijk is!

Bijvoorbeeld:
Le pantalon est rouge
La jupe est rouge

Slide 29 - Diapositive

Uitzondering (2)
Eindigt een bijvoeglijk naamwoord als op een -s?
Dan hoeft er bij het mannelijk meervoud geen extra -s bij!

Bijvoorbeeld:
Le cabriolet est gris
Les cabriolets sont gris

Slide 30 - Diapositive

Bijzondere vormen.
Leer deze vormen uit het hoofd:

Slide 31 - Diapositive

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 5.5 mk 16 d,e,f
1. Questions?
2. Nog lastig, herhaal de vorige les, en maak samenvatting voor 
     jezelf, of noteer je vragen..
3. Faire: ex. 16 d,e,f
4. Évaluation
5.  Faire: Apprendre 5 - ex. 16 d t/m f

Slide 32 - Diapositive

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les:
- Herken je vergelijkingen in het Frans
Kun je zelf verschillende vergelijkingen maken met bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden.

Slide 33 - Diapositive

En nu jij, et maintenant c'est à toi: 

Devoirs:   
apprendre 5, mk ex. 16 d,e,f

Slide 34 - Diapositive