Les 15 A2-B1 ochtendgroep

• NT2
• Beroepsopleiding

Huiswerk voor 30 november

- opdracht 6 (blz 94). Stuur naar Carina per email, [e-mail]

- hoofdstuk 4, taak 3, Voorbereiden

- Grammatica: er en daar + prepositie & er + onbepaald subject (Taak 3)

Oefen ook met

-verstaan en nazeggen

- verbindingen en idioom

Programma

• Nieuws
• reflectie taak 2
• grammatica
  ---> er / daar + prepositie
• --> er + onbepaald subject
• hoofdstuk 4- taak 3

Lesdoelen

• ik kan een samenvatting geven van het nieuws
• ik heb nagedacht over spreken en fouten maken
•  ik heb geoefend met er/daar+prepositie 
• ik heb geoefend met er + onbepaald subject
• ik heb gepraat over het gebruik van genotsmiddelen

Het nieuws

Waar gaat het over?

Vulkaan

https://www.nu.nl/buitenland/6238907/grootste-actieve-vulkaan-ter-wereld-op-hawaii-uitgebarsten.html

Doner kebab

https://jeugdjournaal.nl/artikel/2454029-dure-doner-in-duitsland-moet-de-prijs-eigenlijk-weer-verhogen.html

H4- taak 2- reflectie

Leren spreken en fouten maken

Er/daar + prepositie

blz 105

Zet de zinnen in de goede volgorde

1)-er -Ik eet - patat -het liefste- bij
...............................................................................................................................

2) Lekkere ijsjes? - ben - ik- helemaal -aan verslaafd-Daar
...............................................................................................................................

3)  geeft -Ketjap- een oosters tintje- aan- er
...............................................................................................................................

4)  gebruik van- ik- Daar-maak - natuurlijk- graag
...............................................................................................................................

Maak de zinnen korter.

.

‘Er’ of ‘daar’ met een prepositie: Maak de zinnen korter door ‘er’ of ‘daar’ te gebruiken.
 

1. Ik doe de CD in de Cd-speler en ik luister naar de CD.

...........................................................................................................................................................
2. Hij schenkt de koffie in een beker en doet melk en suiker bij de koffie
.................................................................................................................................................................. 

3.  Ja, ik heb je e-mail gelezen en zal morgen antwoord geven op je e-mail.

.............................................................................................................................................................

Er + onbepaald subject

Gebruik je hier 

 'er'?

Er?

1) De dokter: we gaan kijken of ............ vocht in uw knie zit

2) Zijn.......... in Nederland voldoende goede artsen?

3) Hoeveel winkels zijn ............. in de buurt waar je woont?

4) Ik ben bang dat ............. grote problemen zullen komen?

Subject?

Wie/wat + persoonsvorm!

woorden H4- taak 3

We bekijken samen blz 108

Schrijf de vertaling achter de woorden!

genotmiddelen

H4 - Taak 3- Voorbereiden

Opdracht 3

Lees de tekst. Let op je uitspraak en de juiste klemtoon.

H4- taak 3- uitvoeren

Opdracht 5

We lezen de tekst

1. Wat is je mening over het Nederlandse gedoogbeleid?

2. Moet het gebruik van softdrugs verboden worden?

3. moet het gebruik van harddrugs verboden worden?

H4 - taak 4- uitvoeren

Opdracht 6.

Welke genotsmiddelen moeten verboden worden? Waarom?

H4 - taak 4- uitvoeren

Opdracht 7 

Loop rond en voer een gesprek over opdracht 6.

Waarom vind je dat?

welke gevoelens krijg je erbij?

mag het soms wel? Bijvoorbeeld op een feestje?

H4- taak 4- afronden

Opdracht 8
Welk genotmideel gebruik jij (niet?)

• hoe? 
• hoe vaak
• waarom?
• wanneer?

wat is een genotsmiddel dat vaak in jouw cultuur gebruikt wordt?

Extra oefening- zinnen maken

 

1) Ik wil vanavond naar een restaurant, want………………….........................................

2) Gisteravond ben ik erg ziek geworden. Daarom …………………………….............. 

3) Omdat mijn keuken zo klein is, …………………………...................................................... 

4) Mijn magnetron gebruik ik om …………….………..............................................………….

5) Ik vind dat koken …………….....................................................................…………………………..  

6) Ik hou van uit eten gaan, want …………………...................................………………………..