Modalverben

Modalverben
wie war das nochmal?



1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Modalverben
wie war das nochmal?



Slide 1 - Diapositive

Tag liebe Leute!

LESDOEL:

  • Aan het einde van de les, weet je hoe je de modale werkwoorden in het Duits moet vervoegen.




Slide 2 - Diapositive

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn hulpwerkwoorden die in een zin een extra lading aan een ander werkwoord geven.
Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?
In het Duits zijn dit de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 1
Was weißt du noch?
Noem een paar modale werkwoorden in het Nederlands.

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent 'dürfen' ?

Slide 5 - Question ouverte

Wat betekent können ?

Slide 6 - Question ouverte

Wat betekent mögen ?

Slide 7 - Question ouverte

Wat betekent sollen ?

Slide 8 - Question ouverte

Modalverben

Slide 9 - Diapositive

Modalverben

Slide 10 - Diapositive

Sleep elke letter van idewis naar de juiste persoonlijke voornaamwoorden.... 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
 i
d
e
w
 i
s

Slide 11 - Question de remorquage

De tweede letter verandert in het enkelvoud naar welke letter?
dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 12 - Quiz

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert in het enkelvoud ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 13 - Quiz

Opdracht 2
Zoek de goede vorm

Slide 14 - Diapositive

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 15 - Quiz

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 16 - Quiz

Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 17 - Quiz

Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 18 - Quiz

Opdracht 3
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 19 - Diapositive

Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 20 - Question de remorquage

Opdracht 4
Zet elk werkwoord op de juiste plek
Pas op er zitten fouten tussen

Slide 21 - Diapositive

Zoek de juiste vormen van het werkwoord mögen bij elklaar!
Er blijven twee vormen over!
ich              du            er sie es         wir                ihr            sie Sie
ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
magst
mag
mögen
mögst
möge
mögen
mögt
mag

Slide 22 - Question de remorquage

Hip hip Hurraa!
Großartig! Gut gemacht! 

Slide 23 - Diapositive

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden gebruik je bij de modale werkwoorden dezelfde vervoeging van het werkwoord?
ich en du
du en er/sie/es
ich en er/sie es

Slide 24 - Sondage

Bij de modale werkwoorden gebruik je bij de meervoudsvormen gewoon de esttenten. Klopt dat?
Ja
Nee

Slide 25 - Sondage

Bekijk tot slot nog een keer deze uitlegvideo 
Bekijk tot slot nog een keer deze uitlegvideo!

Slide 26 - Diapositive

Hoe goed begrijp je de grammatica van de modale werkwoorden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage