Clase 25. Repaso unidad 4

¡Bienvenidos chicos y chicas!
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

¡Bienvenidos chicos y chicas!

Slide 1 - Diapositive

¡Repasamos unidad 4!

Slide 2 - Diapositive


Ik ken 5 Spaanse gerechten en hun ingrediënten.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 3 - Sondage


Ik ken 20 namen van levensmiddelen in het Spaans.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 4 - Sondage


Ik kan het werkwoord “querer” (willen) vervoegen.
1 (NO0
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO0

Slide 5 - Sondage


Ik kan aangeven wat ik wil door gebruik te maken van het ww querer.

1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 6 - Sondage


Ik kan het weerwoord “ gustar” (leuk/lekker vinden) vervoegen. 
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 7 - Sondage


Ik kan aangeven of ik iets wel of niet leuk/lekker vind door middel van het ww gustar.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10(SÍ, POR SUPUESTO

Slide 8 - Sondage


Ik ken de onbepaalde lidwoorden in het Spaans.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 9 - Sondage


Ik weet wat telbare en niet-telbare woorden in het Spaans zijn.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 10 - Sondage


Ik weet wanneer “Hay” (er is/er zijn) in het Spaans moet gebruiken.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 11 - Sondage


Ik ken alle woorden en de frases claves van unidad 4.
1 (NO)
2
3
4
5
6
7
8
9
10 (SÍ, POR SUPUESTO)

Slide 12 - Sondage

Vertaal de zin naar het Spaans:
Wat wil je eten?

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal de zin naar het Spaans:
Ik vind de paella niet lekker.

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal de zin naar het NL:
Quiero agua y un helado.

Slide 15 - Question ouverte

Wat betekent het werkwoord gustar?

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

El verbo gustar
Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 
ellos/as
yo
él/ella
nosotros/as
vosotros/as
le
me
os
te
les
nos

Slide 18 - Question de remorquage

El verbo gustar
Sleep het Spaanse woord naar de Nederlandse vertaling. 
escuchar música
el chocolate
los gatos
la pizza
las tiendas
la guitarra
gustan
gusta
gusta
gustan
gusta
gusta

Slide 19 - Question de remorquage

Maak de juiste keuze:

* (A mí) me...………... la clase de español


A
gustan
B
gusta
C
gusto
D
gustas

Slide 20 - Quiz

Maak de juiste keuze:

* (A ti) no ...………... el color verde.


A
te gustan
B
te gusta
C
me gusto
D
les gustas

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm in van 'gustar':

(A María).............los deportes.
A
te gustas
B
le gusta
C
le gustan
D
te gusto

Slide 22 - Quiz

Vul juiste vorm van gustar (en meewerkend voorwerp) in
A ellos ______________ el fútbol

Slide 23 - Question ouverte

Vul juiste vorm van gustar (en meewerkend voorwerp) in
A Juan ___________ comer mucho.

Slide 24 - Question ouverte

Vul juiste vorm van gustar (en meewerkend voorwerp) in
A ella ___________ los helados de fresa.

Slide 25 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde:
las /gustan/No/verduras/nada/me/.

Slide 26 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde:
en/Hay/cocina/bocadillo/un/la.

Slide 27 - Question ouverte

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
una
unos
unas
un
chico
carpeta
diccionarios
amigo
bolígrafos
sillas
alumno
chicas
tijeras
lápiz

Slide 28 - Question de remorquage

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):

"De postre quiero.........pera"

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):

"¿Dónde hay............restaurante italiano?"

Slide 30 - Question ouverte

Schrijf waar nodig het onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas):

"Quiero...........leche y galletas para desayunar"

Slide 31 - Question ouverte

Hay: er is, er zijn
HAY gebruik je voor onbepaalde zaken of personen in zowel enkelvoud als meervoud. HAY gebruik je in combinatie met onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas, nummers en mucho-s, mucha-s)

Er zijn (liggen) twee appels in de koelkast.      Hay dos manzanas en la nevera.
Er zijn veel winkels in Den Bosch.                  Hay muchas tiendas en Den Bosch.
Er zijn enkele leerlingen in het lokaal.         Hay unos estudiantes en la clase
Er is geen kaas in de koelkast.                        No hay queso en la nevera. 


Slide 32 - Diapositive

Vertaal naar het Spaans.
Er liggen drie peren in de koelkast.
A
Hay tres manzanas en la nevera.
B
Hay tres peras en la nevera.
C
Hiy tres peras en el nevera.
D
Huy tres peras en la nevera.

Slide 33 - Quiz

Er zijn veel winkels in Dordrecht.
A
Hay muchas tiendas en Dordrecht.
B
Huy mucho tienda en Dordrecht.
C
Hey muchas tiendo en Dordrecht.
D
Hiy mucho tienda en Dordrecht.

Slide 34 - Quiz

Er is geen melk in de koelkast.
A
No hay leche en la nevera.
B
No hay agua en la nevera.
C
Hay leche en la nevera.
D
No hoy leche en la nevera.

Slide 35 - Quiz

Er is geen brood in de koelkast.
A
No hey pan en la nevera.
B
No pan en la nevera.
C
Hay pan en la nevera.
D
No hay pan en la nevera.

Slide 36 - Quiz

Yo
Él, ella, usted
Nosotros/as
Vosotros/as
Ellos/as, ustedes
quiero
queréis
quieres
queremos
quiere
quieren

Slide 37 - Question de remorquage

Vul de juiste vorm van querer in.
Yo... dos plátanos
A
quiero
B
quieres
C
quiere
D
queremos

Slide 38 - Quiz

Y vosotros, ¿... un bocadillo de jamón y queso?
A
quiero
B
quiere
C
quieres
D
queréis

Slide 39 - Quiz

Vocabulario unidad 4 
Practicamos el vocabulario con Blooket

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Lien


¿Cómo has trabajado hoy en clase?
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Sondage

Slide 43 - Diapositive