2HV - 20 hay/estar/ser

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Programa

1. SO VOCA
2. Controlar los deberes
3. Ser & Estar & Hay
   
4. Trabajamos
5. Deberes

SO VOCA U2

Voca 2.1 2.2 2.3 NL-SP

Roze wwblad 1-24 SP-NL

Volgende les!!

Controlamos los deberes

Estudiar (=leren): Voca 2.1 2.2 2.3 (N-S) 

Estudiar: roze wwblad 1-24 (S-N)

Estudiar: Klemtoonregel, SER, ESTAR, HAY, bijvoeglijk naamwoord

Hacer (=maken): WB Hoofdstuk 2 Bron B + C (opdr 6 tm 8, blz 35-36) Leesteksten en luisterfragmenten vind je in de lessonup

Voca 2.1
Vertaal: de buurman

Voca 2.1
Vertaal: het winkelcentrum

Voca 2.2
Vertaal: schrijven

Voca 2.2
Vertaal: het station

Voca 2.3
Vertaal: het brood

Voca 2.3
Vertaal: verkopen

Voca 2.3
Vertaal: bedankt

Verbind de Nederlandse werkwoordenwoorden met de Spaanse werkwoordenwoorden. (roze wwblad 1-24)

Conocer

Leer

Hacer

Escuchar

Ser

(leren) kennen

Lezen

Doen/ Maken

Luisteren

Zijn

Waar zit de klemtoon als:
een woord een accent heeft

1. bij het accent
2. op de laatste lettergreep
3. op de voorlaatste lettergreep

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een klinker, -n of -s?

1. bij het accent
2. Op de laatste lettergreep
3. op de voorlaatste lettergreep

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een medeklinker behalve een -n of -s?

1. bij het accent
2. op de laatste lettergreep
3. op de voorlaatste lettergreep

Een bijvoeglijk naamwoord

1. Is een woord wat iets zegt over een zelfs nw
2. Is een woord wat een hoeveelheid aangeeft
3. Is een woord die de persoon aangeeft

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

La chica (bonito)

1. bonito
2. bonita
3. bonite

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

El chico (inteligente)

1. inteligento
2. inteligenta
3. inteligente

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

Los coches (azul)

1. azul
2. azules
3. azulo
4. azulos

Geef aan hoe het bijv. nw. hoort te staan in deze zin:

La mandarina (naranja)

1. naranja
2. naranjo
3. naranje

Ser

Betekenis:  zijn

Gebruik

- vaste eigenschappen. 

- Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

- Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen 

- Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom

ESTAR

Betekenis: Zijn / zich bevinden

Gebruik: 

- plaatsbepaling

- gevoel, stemming, emotie

- fysieke toestanden 

- uiterlijkheid

Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)

HAY

Betekenis: er is/ er zijn 

(of in een vraagzin: zijn er/ is er)

Heeft maar 1 vervoeging: Hay

Gebruik:

- hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc)

- onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).

Hay/ser/estar (zijn)

Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

EB hay/estar/ser

EB Unidad 2: ejercicios 3-6 (páginas 32-33)

PA Unidad 2: Bron D (páginas 39-41), ejercicios 12-15

PA U2 opdracht 13

Deberes

Estudiar: Voca 2.1 + 2.2 + 2.3 NL-SP

Estudiar: aanvullende werkwoorden 1-24 SP-NL

Estudiar: ser/estar/hay

Estudiar: bijvoeglijk naamwoord

Estudiar: klemtoonregel