HH H3 WsTv

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

 H3 Grammatica 

Deze week staat Grammatica H3 op het programma.

Je gaat leren wat het zinsdeel lijdend voorwerp is en hoe je deze in een zin kunt vinden.

Om deze te vinden, heb je de zinsdelen PV, het onderwerp (ow) en het gezegde (gez.) nodig. 

Dus eerst een korte herhaling!

Ik wil samen met Luuk een nieuwe broek kopen.

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Peter koopt een nieuwe laptop voor zijn vader.

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.

_______

1. Wat koopt?
2. Wat koopt Peter?
3. Wie koopt voor zijn vader?
4. Wie koopt?

Wat is het onderwerp in de zin?
(het antwoord op de vraag 'Wie koopt?')

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.

______

Onderwerp niet altijd vooraan

Na het eten | loopt | oom Oscar | naar huis.

Wie loopt?   Oom Oscar.

Het onderwerp staat in deze zin niet vooraan en staat achter de persoonsvorm.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

Peter | koopt | een nieuwe laptop | voor zijn vader.

______

Lijdend voorwerp

Het onderwerp vind je vaak door te vragen: Wie + pv?

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: 

Wat (soms wie) + GEZ. + onderwerp?

Jurgen koopt een nieuwe broek --> Gez.= koopt

Wie koopt (OW) = Jurgen 

Wat koopt Jurgen (LV) --> een nieuwe broek

Julia heeft het T-shirt gekocht.

Het meisje heeft een mooie, nieuwe strik gekregen.
LV =

1. Het meisje
2. heeft gekregen
3. een mooie, nieuwe strik
4. nieuwe strik

Henk kreeg een groot compliment van Hans
LV =

1. Henk
2. een groot compliment
3. van Hans
4. kreeg

Verwijswoorden

Waarom gebruik je verwijswoorden? Anders wordt je tekst SAAI.

Voorbeeld 1e 'groep' verwijswoorden: 

Peter is blut. Hij heeft teveel geld uitgegeven.

De tafel is weggezet. Het stond in de weg.

De jongens gaan weg. Ze gaan een potje voetballen.

Verwijswoorden

Voorbeeld 2e 'groep' verwijswoorden:

De tafel is weggezet, want die/deze stond in de weg. 

Het bureau is te groot. Ik heb dit/dat verkeerd gemeten.

De kinderen zijn onschuldig, want die/deze hebben niks gedaan.

Het-woord = dit/dat

De-woord = die/deze

Verwijswoorden

het-woorden	onzijdig	het, zijn	dat, dit
de-woorden	mannelijk	hij, hem, zijn	die, deze
	vrouwelijk	zij, ze, haar	die, deze
meervoud		zij, ze, hun	die, deze

Voltooid deelwoord

De PV is het belangrijkste werkwoord in de zin, maar we kennen ook andere vormen, zoals het voltooid deelwoord (vd)

HET VOLTOOID DEELWOORD

- heeft altijd een ander werkwoord nodig

- begint vaak met ge- (soms met be- of ver-)

- eindigt op -en of op en -d of -t

Dat hebben de jongens mooi gemaakt

Schiet op! De les is al begonnen

Bijvoorbeeld

HET VOLTOOID DEELWOORD  

laatste letter: -t of een -d

Gebruik de verlengproef om te horen of je

een -t of een -d aan het eind  moet schrijven.

Je maakt het voltooid deelwoord met een t-klank langer met -e.

Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven.

Noteer het voltooid deelwoord:
Weet jij wat daar is (gebeuren)?

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik heb de hele avond (dansen)

Noteer het voltooid deelwoord:
De appel wordt in stukjes (snijden)

Noteer het voltooid deelwoord:
Onze parkiet is (wegvliegen)

Oefenen: Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......

1. verhuist
2. verhuisd

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken

1. bereikt
2. bereikd

Wat is het volooid deelwoord van:

antwoorden

1. geantwoord
2. geantwoort

Wat is het voltooid deelwoord van:

verven

1. geverft
2. geverfd
3. gevervt
4. gevervd

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen

1. gejaagt
2. gejaagd

https:

Aan het werk

Oefentoets H3