τοῦ πράγματος - leg in eigen woorden uit wat dit inhoudt
Slide 15 - Question ouverte
Slide 16 - Diapositive
Οἱ μὲν τὸν ἵππον πυρὶ διαφθείρειν ἤθελον, ... ἤθελον is een verleden tijd en heeft dus een augment. Van welk woord is ἤθελον afkomstig?
A
θελ-
B
ἐθελ-
C
ἠθελ-
D
ἀθελ-
Slide 17 - Quiz
Οἱ μὲν τὸν ἵππον πυρὶ διαφθείρειν ἤθελον, οἱ δ᾽ εἶπον· benoem de vorm εἶπον. (persoon, getal, modus (= ind, inf, imper), tijd)
Slide 18 - Question ouverte
Οἱ μὲν τὸν ἵππον πυρὶ διαφθείρειν ἤθελον, οἱ δ᾽ εἶπον· - wat is de naamval en functie van πυρι?
A
gen - bijv.bep.
B
dat - bijw.bep
C
nom - ond
D
gen - aanvulling werkwoord
Slide 19 - Quiz
Οἱ Ἕλληνες τὸν ἵππον ἔλιπον ὡς δῶρον τῇ Ἀθηνᾷ· - voor wie was het paard, volgens deze regel?
A
B
C
voor de Grieken
D
voor de Trojanen
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Diapositive
εἰ δ᾽ αὐτὸν ἐν τῇ Τροίᾳ ἔχομεν, τοὺς Ἕλληνας οὐκέτι φυλάττει ἡ θεά, ἀλλ᾽ ἡμᾶς.» - wie/wat wordt er bedoeld met αὐτὸν
A
De stad
B
De god
C
Het paard
D
Hektor
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Diapositive
maak een foto van je vertaling (ook als je deze nog niet helemaal af hebt)
Slide 24 - Question ouverte
Maak bij de volgende 10 regels (11 t/m 20) - 10 verschillende vragen - over werkwoorden, naamvallen, inhoud; gebruik als voorbeeld de vragen in deze LessonUp - schrijf ze op & maak een foto