Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
5.6 Voorzetsels
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Voorzetsels
boek blz. 226
Slide 3 - Diapositive
opdracht
Je gaat dadelijk een filmpje bekijken.
'De hond en de zetel (= stoel)
Opdracht: tel het aantal voorzetsels dat gebruikt is in dit fimpje.
Het antwoord moet je na het filmpje geven.
Slide 4 - Diapositive
lesdoel:
Aan het eind van deze les weet je
wat voorzetselszijn
en kun je voorzetsels herkennen in een zin.
Slide 5 - Diapositive
0
Slide 6 - Vidéo
Er zijn..... voorzetsels gebruikt.
Slide 7 - Question ouverte
Voorzetsel
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak.
Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord
Slide 8 - Diapositive
En nu zelf aan de slag.......
Pak een doos en een kleiner voorwerp (bijvoorbeeld een pen, een kopje, een tennisbal...)
Maak 5 foto's zodat ik verschillende voorzetsels kan zien... (je legt het voorwerp dus steeds anders ... en maakt dan een foto). Die foto's zet je op de volgende 5 slides. Elke goede foto levert 1 punt op!
Slide 9 - Diapositive
foto 1
Slide 10 - Question ouverte
foto 2
Slide 11 - Question ouverte
foto 3
Slide 12 - Question ouverte
foto 5
Slide 13 - Question ouverte
nog even dit......
Niet alle voorzetsels kun je zichtbaar maken.
Bijvoorbeeld na, tijdens, gedurende....
Denk dan aan het woord feest.
Slide 14 - Diapositive
voorbeeld
Voor het feest moest ik alle hangtafels klaar zetten en de slingers ophangen. Maar: na het feest moest ik alles nog opruimen.
Slide 15 - Diapositive
ezelsbruggetje
....... de stoel of de kast
...... het feest
woorden die je op de .... kunt zetten, noem je voorzetsels.
Slide 16 - Diapositive
opdracht
Maak de learningapps op de volgende slides
Maak een schermafbeelding van het resultaat.
Slide 17 - Diapositive
https:
Slide 18 - Lien
resultaat
Slide 19 - Question ouverte
https:
Slide 20 - Lien
resultaat
Slide 21 - Question ouverte
bijna klaar...
Je bent bijna klaar.
Je moet dadelijk nog je mening over deze les geven.
In jouw tekst moet je 3 voorzetsels gebruiken gebruiken!