H3 Les 9

Oefenen Lenzen
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefenen Lenzen

Slide 1 - Diapositive

Een positieve lens is (2 antwoorden)
A
Bol met positieve sterkte (S)
B
Divergerende werking op de lichtstralen
C
Convergerende werking op de lichtstralen
D
Hol met negatieve sterkte (S)

Slide 2 - Quiz

Welke stralen zijn constructie stralen van een positieve lens?

A
Door het brandpunt en na de lens evenwijdig aan de optische as
B
Door het optisch middelpunt zonder breking
C
Door het optisch middelpunt en daarna naar het brandpunt (F)
D
Evenwijdig aan de optische as en na de lens door het brandpunt (F)

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Diapositive

Wat is waar over lichtstralen vanuit een voorwerppunt die door een positieve lens heen gaan
A
Ze buigen allemaal naar hetzelfde beeldpunt op het beeld (B)
B
Ze buigen allemaal door het brandpunt (F)

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

Welke antwoorden zijn waar over de brandpuntsafstand (f)
A
f is de afstand vanaf het midden van lens tot F
B
De beeldafstand (b) is altijd gelijk aan f
C
Elke lens (+ en -) heeft 2 brandpunten
D
Hoe kleiner f hoe sterker de lens

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

De brandpuntsafstand is f = 1 cm, wat is de sterkte (S) van deze lens?

Slide 9 - Question ouverte

Hoe bepaal je in deze situatie waar de lens en de brandpunten zitten?

Slide 10 - Diapositive

Leerdoelen
6.2.a Je kunt de kenmerken van positieve en negatieve lenzen uitleggen.

6.2.b Je kunt het brandpunt en de brandpuntafstand bepalen van een positieve en van een negatieve lens.
6.2.c Je kunt de lenssterkte berekenen met de formule S=1/f
6.2.d Je kunt de voorwerpsafstand en beeldafstand beschrijven.
6.2.e Je kunt de beeldafstand van een lens bepalen door middel van een constructie met twee constructiestralen.
6.2.f Je begrijpt bij welke toepassingen lenzen worden gebruikt.
6.2.g Je begrijpt dat er een verband is tussen de voorwerpsafstand en de beeldafstand en de grootte van het voorwerp en het beeld.  




Slide 11 - Diapositive