week 4 - A3A

  • la grammaire - le futur (du passé)
  • le vlog - des questions?
Le but: à la fin de ce cours:
  • kan ik iets in de toekomst beschrijven 
  • heb ik vragen kunnen stellen over de vlog.
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

  • la grammaire - le futur (du passé)
  • le vlog - des questions?
Le but: à la fin de ce cours:
  • kan ik iets in de toekomst beschrijven 
  • heb ik vragen kunnen stellen over de vlog.

Slide 1 - Diapositive

le futur


page 67 & 77

Slide 2 - Diapositive

Le futur
Le futur : toekomende tijd.
Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR
-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai


Slide 3 - Diapositive

Le futur
VOORBEELD: werkwoord 'travailler' in de futur simple:

Je               travaillerai               ik zal werken
Tu               travailleras              jij zult werken
Il/elle/on travaillera                hij/zij/men zal werken
Nous         travaillerons          wij zullen werken 
Vous          travaillerez             jullie zullen werken/ u zult werken
Ils/elles    travailleront           zij zullen werken 


Slide 4 - Diapositive

Le futur du passé
Le futur du passé: je gebruikt in het NL zou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken.

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
VB:     parler - je parlerais               regarder - tu regarderais

Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais



Slide 5 - Diapositive

Le futur du passé
VOORBEELD: rijtje van "travailler" in de futur du passé/conditionnel:

Je               travaillerais                      ik zou werken
Tu               travaillerais                      jij zou werken
Il/elle/on travaillerait                       hij/zij/men zou werken
Nous         travaillerions                  wij zouden werken 
Vous          travailleriez                     jullie zouden werken/ u zou werken
ils/elles    travailleraient                zij zouden werken 


Slide 6 - Diapositive

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww ).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 7 - Diapositive

UITZONDERINGEN
Van de volgende onregelmatige ww moet je de je-vorm van de futur leren:
- être (zijn):                            je serai             (ik zal zijn)
- avoir (hebben):                 j'aurai                (ik zal hebben)
- faire (doen/maken):       je ferai               (ik zal doen/maken)
- aller (gaan):                        j'irai                     (ik zal gaan)
- vouloir (willen):                 je voudrai         (ik zal willen)
- pouvoir (kunnen):            je pourrai          (ik zal kunnen)
- savoir (weten)                    je saurai            (ik zal weten)

Slide 8 - Diapositive

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 9 - Diapositive

Au travail - les devoirs
ex. 16B: 1a, 2a ; 16D-E

Prêt? Maak een zin met de futur / du passé
Après le bac, ....
L'année prochaine, ....
timer
10:00
apprendre (le chinois)
aller (à l'étranger) 
faire (le tour du monde) 
vouloir devenir (profession)

Slide 10 - Diapositive

les matières - je suis fort(e) en - je suis faible en
les maths
la gym
l'histoire
l'anglais
la musique
le français
le dessin
la biologie
la technologie
la physique
la géographie
le néerlandais
l'allemand
1. Quels sont tes goûts -
quelle matière te donne le plus de plaisir?
le latin et le greque
2. Quels sont tes résultats

Slide 11 - Diapositive

La prononciation
Salut, qu’est-ce que tu fais ? 
Je réfléchis. Cette année, je dois choisir une filière.

Tu vas choisir quelle filière ?
J’hésite encore entre CM et EM.

Quelles sont tes matières préférées ? 
............
werk aan je script!

Slide 12 - Diapositive

Exercice 22
Gedeelte van het script is gegeven. Vul het aan.

Slide 13 - Diapositive

Les devoirs
Leren: app. 6 (p. 82)
Start script - vragen tijdens de les



Slide 14 - Diapositive