H1 - §1.3- Overbrengingen

Welkom in de les
Vandaag:
  • terug blikken op §1.2
  • lesdoelen §1.3
  • instructie §1.3
  • Maken opgave uit het boek 

 


1 / 53
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom in de les
Vandaag:
  • terug blikken op §1.2
  • lesdoelen §1.3
  • instructie §1.3
  • Maken opgave uit het boek 

 


Slide 1 - Diapositive

Terugblik §1.2

Slide 2 - Diapositive

Vragen §1.2

Slide 3 - Diapositive

Opgave B20
a,b
c
d

Slide 4 - Diapositive

Ik weeg 88 kg.
Welke kracht oefen ik uit op de grond?
A
863 kg
B
8,97 N
C
863 N
D
88 N

Slide 5 - Quiz

1 cm = 100 N
Hoe teken ik de normaalkracht als ik op de grond sta
A
een pijl van bijna 9 cm vanaf mijn zwaartepunt omhoog
B
een pijl van bijna 9 cm vanaf de grond omlaag
C
een pijl van 0,9 cm vanaf de grond omhoog
D
een pijl van bijna 9 cm vanaf de grond omhoog

Slide 6 - Quiz

De arm van een kracht is
A
de korte afstand vanaf de kracht naar het draaipunt
B
Kortste afstand vanaf de werklijn van kracht A naar de werklijn van kracht B.
C
Kortste afstand vanaf de werklijn van kracht A naar het draaipunt
D
Kortste afstand vanaf de werklijn van kracht B naar het draaipunt

Slide 7 - Quiz

wat wordt er bedoelt met draaipunt, bij hefbomen?
A
hefbomen die je kunt rond draaien
B
het draaipunt zit in het midden, van de lange en korte arm
C
hefbomen hebben geen draaipunt
D
daar waar je op de hefboom kracht uit oefent

Slide 8 - Quiz

§1.3 - Je leert
  • hoe je een overbrenging toepast om minder kracht nodig te hebben;

Slide 9 - Diapositive

§1.3 overbrengingen

Slide 10 - Diapositive

§1.3 overbrengingen
  • Vaste katrol
  • Losse katrol
  • Takel
  • Tandwielen

Slide 11 - Diapositive

De vaste katrol

  • Een vaste katrol draait de kracht om. 
  • Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij 'VAST' zit.


Slide 12 - Diapositive

De vaste katrol
  • De spierkracht is even groot als de werkkracht op de last.
  • De richting is van de spierkracht is tegengesteld.

Slide 13 - Diapositive

De vaste katrol
De drie krachten;
 - Fspier,  Fwerk en  Fzwaarte 
zijn even groot.

Slide 14 - Diapositive

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de last hangt.

Slide 15 - Diapositive

De losse katrol
Om een kist met een gewicht van
250N over vier meter omhoog te
hijsen moet je 8 meter touw binnenhalen, maar je hebt maar half zo veel spierkracht nodig: 125 N

Slide 16 - Diapositive

Takels met meerdere katrollen

Slide 17 - Diapositive

Takels met meerdere katrollen
De last hangt nu aan twee touwen.
De zwaartekracht wordt nu verdeeld over de 
twee touwen en wordt de spankracht nu 
1200/2 = 600N per touw en hoef je nu ook maar 600N aan spierkracht te gebruiken.

Slide 18 - Diapositive

Takels met meerdere katrollen
De krachtverhouding bij een takel vindt je door het 
aantal touwen tussen de vaste en losse katrol op te 
tellen. 

Het touw waar je aan trekt tel je niet mee.

Slide 19 - Diapositive

Takel
Vaste katrol met losse katrol: 
er is minder kracht nodig om de last op te tillen èn je oefent de kracht in tegengestelde richting uit. 

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

In een takel zitten meerdere katrollen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quiz

Een verhuizer gebruikt een vaste katrol om een last van 800 N omhoog te hijsen over een afstand
van 6 m.
Wat is het voordeel van zo'n vast katrol?
A
Dan hoeft hij maar met 400 N aan het touw te trekken.
B
Dan hoeft hij minder arbeid te verrichten
C
Het is gemakkelijker om het touw naar beneden te trekken dan de kist omhoog.
D
Hij hoeft dan maar 3m touw in te halen.

Slide 24 - Quiz

Tandwielen
De ketting geeft de beweging van het voorste tandwiel door aan het achterste tandwiel. 

Slide 25 - Diapositive

Tandwielen
Als het rechter tandwiel 2x zo klein is 
als het linker tandwiel dan is de kracht 
van het linker tandwiel 2x zo groot.
Je moet het rechter tandwiel wel 2x 
ronddraaien.

Slide 26 - Diapositive

Overbrengingen

Slide 27 - Diapositive

Overbrengingen

Slide 28 - Diapositive

Overbrengingen
Bij een overbrenging kun je met een kleine spierkracht een grote werkkracht realiseren.
Wat je wint aan kracht verlies je aan afstand.


Slide 29 - Diapositive

Aan de slag!
Speel met de applet.
Lezen §1.3 uit je boek

Maak de opgaven;
- zie huiswerkplanner Classroom

kies eventueel uit:
- route blauw
- route paars



Zs

Slide 30 - Diapositive

Wat weet je al???

Slide 31 - Diapositive

Wat is de werking van een vast katrol
A
het omdraaien van de kracht
B
het halveren van de kracht
C
het verdubbelen van de kracht
D
er gebeurt niets

Slide 32 - Quiz

Bereken de trekkracht in D
A
24 N
B
12 N
C
8 N
D
6 N

Slide 33 - Quiz

Bereken hoeveel touw je moet inhalen als het gewicht 5 meter omhoog moet
A
5 m
B
10 m
C
15 m
D
20 m

Slide 34 - Quiz

Je ziet maar de helft van een takel met 6 katrollen er lopen 12 kabels omhoog.
Stel de lastkracht is 1200kN.
Wat is de werkkracht?
A
100 kN
B
200 kN
C
300kN
D
600kN

Slide 35 - Quiz

Hoeveel katrollen heb je nodig als je 200N aan kracht levert en je wilt 1200N ophijsen?
A
1
B
4
C
6
D
8

Slide 36 - Quiz

Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 37 - Quiz

Je ziet drie takels.
Hoe zit het met het aantal katrollen en de spierkracht?
A
Bij takel a moet je 3x zo veel spierkracht leveren om de last op te tillen
B
Bij takel b moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen.
C
Bij takel c moet je 7x minder spierkracht leveren om de last op te tillen
D
Bij takel a moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen

Slide 38 - Quiz

18. Een leerling trekt een massablok van 2 kg op.

b. Hoeveel losse katrollen heeft deze takel?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 39 - Quiz

Bij Marlies en Geert hangt een katrollamp. De lampenkap kan op en
neer worden bewogen. Het touw beweegt dan langs twee katrollen
(met verwaarloosbaar gewicht). De lamp heeft zwaartekracht van
16 N. Hoe groot moet de zwaartekracht van de metalen cilinder zijn
om de lamp op zijn plaats te houden?

Slide 40 - Question ouverte

In de figuur wordt een kist van 150 kg omhoog
gehesen met behulp van een aantal katrollen.
Hoe groot is de benodigde trekkracht
op het touw?





Slide 41 - Question ouverte


Ilja hijst een kast met een massa van 46 kg met een katrol 2 meter omhoog.
Hoe groot is zijn spierkracht en hoeveel meter touw moet hij binnen halen.

Slide 42 - Question ouverte


tandwiel 3 draait in één seconde 1x rechtsom.
Tandwiel 2 draait dan
A
in 1 seconde sneller rechtsom
B
in 1 seconde langzamer rechtsom
C
in 1 seconde langzamer linksom
D
in 1 seconde sneller linksom

Slide 43 - Quiz


tandwiel 1 draait in één seconde 1x rechtsom.
Tandwiel 2 draait dan
A
in 1 seconde sneller rechtsom
B
in 1 seconde langzamer rechtsom
C
in 1 seconde langzamer linksom
D
in 1 seconde sneller linksom

Slide 44 - Quiz

Wat voor soort overbrenging zie je hier?
A
windas
B
tandwielen
C
riem
D
wormwiel

Slide 45 - Quiz

Als je een kleine tandwiel aan een grote tandwiel vastmaakt, dan..
A
versneld de beweging
B
vertraagd de beweging
C
blijft de beweging constant

Slide 46 - Quiz

Hiernaast zie je een grote set
tandwielen. Wanneer het laatste
tandwiel rechtsom draait zal het eerste
tandwiel

A
rechtsom draaien
B
linksom draaien
C
niet draaien
D
Dat kun je niet uit de tekening aflezen.

Slide 47 - Quiz

Bij een tandwieloverbrenging op een fiets is het tandwiel bij de trappers.................
dan het achtertandwiel.
A
groter
B
kleiner
C
even groot

Slide 48 - Quiz

Geef met een berekening aan hoe vaak het kleinste tandwiel is rond gegaan als de grootste 3 x is rondgedraaid.

Slide 49 - Question ouverte

Welk tandwiel draait sneller?
A
B
C
A
oranje
B
groen
C
Grijs
D
even snel

Slide 50 - Quiz


De trapper zit 15 cm van de trapas (arm r1),
de straal van het tandwiel is 10cm (arm r2), 
de uitgeoefende kracht op de trapper is 400N(F1). Bereken de spankracht op de ketting

Slide 51 - Question ouverte

Je kunt...
  • benoemen hoe je met vaste en losse katrollen, takels en tandwieloverbrengingen je spierkracht kunt overbrengen naar een grotere werkkracht;
  • berekeningen met katrollen maken;
  • rekenen aan tandwieloverbrengingen;




Slide 52 - Diapositive

Ja, dat kan ik!
😒🙁😐🙂😃

Slide 53 - Sondage