check leerdoelen Grenzeloos Europa

check leerdoelen Grenzeloos Europa
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

check leerdoelen Grenzeloos Europa

Slide 1 - Diapositive

Waarom wordt de EU ook wel
'Fort Europa' genoemd?
A
Omdat het lijkt op een kasteel
B
Omdat de grenzen steeds beter worden bewaakt
C
Omdat niemand Europa in mag
D
Omdat het op een gevangenis lijkt

Slide 2 - Quiz

De EU heeft een 'interne markt', d.w.z.
binnen de EU is er sprake van
vrij verkeer van ...
A
goederen en diensten
B
personen
C
kapitaal
D
bedrijven

Slide 3 - Quiz

Wat is de beste omschrijving van kapitalisme?
A
Economische systeem met zo min mogelijk regels voor zoveel mogelijk winst
B
Politiek systeem met waarin iedereen gelijk wordt behandeld.
C
Politiek systeem voor zoveel mogelijk vrijheid.
D
Economisch systeem waarbij productie is gebaseerd op vraag en aanbod en vrij ondernemerschap.

Slide 4 - Quiz

De echtgenoot van een migrant komt samen met de kinderen naar het land waar die migrant nu woont, zodat het gezin weer samenwoont.
Dit is ...
A
Gezinshereniging
B
Gezinsvorming
C
remigratie
D
integratie

Slide 5 - Quiz

Communisme is...
A
Economisch systeem waarin gestreefd wordt naar winst zonder privébezit van productiemiddelen.
B
Politiek systeem dat uitgaat van gelijkheid tussen mensen en waarbij de staat de productiemiddelen bezit en bepaalt wat er wordt geproduceerd,
C
Economisch systeem met privébezit van productiemiddelen, het streven naar winst en een vrije markt economie.
D
Politieke stroming die niet streeft naar gemeenschappelijk eigendom van de productiemiddelen waardoor gelijkheid tussen mensen ontstaat.

Slide 6 - Quiz

Wat is demografische druk?
A
De verhouding van de bevolkingsdichtheid in meerdere gebieden
B
De verhouding tussen de productieve leeftijdsgroep (20-64 jaar) en de niet-productieve leeftijdsgroepen (0-19 jaar en 65+).
C
De bevolkingsgroei in een land en verhouding welke mensen tot welke leeftijdsgroep ze behoren.
D
De druk die een land/volk op een ander volk/land leveren

Slide 7 - Quiz

Wat is vergrijzing?


A
Stijging van het percentage mensen boven de 65 jaar.
B
Stijging van het percentage mensen boven de 60 jaar.
C
Stijging van het percentage mensen boven de 70 jaar.
D
Stijging van het percentage mensen boven de 67 jaar.

Slide 8 - Quiz

vertrekoverschot is:


A
Een afname van de bevolking: wanneer er meer mensen immigreren dan emigreren.
B
Een toename van de bevolking: wanneer er minder mensen immigreren dan emigreren.
C
Een afname van de bevolking: wanneer er minder mensen immigreren dan emigreren.
D
Een toename van de bevolking: wanneer er meer mensen immigreren dan emigreren.

Slide 9 - Quiz





Welk land heeft een
vertrekoverschot?
A
land A
B
land C
C
land B
D
Land D

Slide 10 - Quiz

Wat is geen gevolg van een vertrekoverschot?
A
Hogere huizenprijzen
B
Minder voorzieningen
C
Meer vergrijzing
D
Ontgroening

Slide 11 - Quiz

Nu verwelkomt de EU ook bepaalde migranten graag. Welke type migrant?
A
Kennismigranten
B
Asielzoekers
C
Vluchtelingen
D
Economische migranten

Slide 12 - Quiz

Een vluchteling vanwege oorlog is een..
A
Sociale migrant
B
Economische migrant
C
Politieke migrant
D
Ontheemde

Slide 13 - Quiz

Migranten uit andere werelddelen die naar Europa gaan, komen vooral aan in:
A
Noord-Europa.
B
Oost-Europa.
C
Zuid-Europa.
D
West-Europa.

Slide 14 - Quiz

Een voorbeeld van een pushfactor voor migranten is:
A
Veiligheid in het land waar ze naartoe gaan.
B
Goed betaald werk in het land van herkomst.
C
Goed betaald werk in het land waar ze naartoe gaan.
D
Oorlog in het land van herkomst.

Slide 15 - Quiz

Welke soort migrant past bij de omschrijving: 'In mijn eigen land is geen geld. Ik vertrek naar Nederland om daar te werken'
A
Economische migrant
B
Seizoensmigrant
C
Kennismigrant
D
Sociale migrant

Slide 16 - Quiz

Wat is juist over ‘vrij verkeer van personen’ in de EU?
A
EU-inwoners hoeven geen paspoort (of ID-pas) te hebben om binnen de EU te reizen.
B
EU-inwoners mogen in een ander EU-land gaan wonen en werken.
C
Iedereen mag naar de EU komen om spullen te kopen en verkopen.
D
Iedereen mag de EU in- en uitreizen, met handbagage.

Slide 17 - Quiz