Les 2 7.1 tijd is geld

Ruilen over de tijd
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Ruilen over de tijd

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt
  • Je kunt rekenen met indexcijfers
  • Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers

Slide 2 - Diapositive

Theorie

menselijk kapitaal = jullie eigen kennis


Onderwijs kan gezien worden als een investering in mensen. Mensen worden hierdoor ‘meer waard’, d.w.z. nuttiger voor de maatschappij. Daarom kunnen uitgaven voor het onderwijs ook gezien worden als een investering in `menselijk kapitaal`.

Slide 3 - Diapositive

Bij welke productiefactor hoort het begrip menselijk kapitaal?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 4 - Quiz

Scholing is een investering in menselijk kapitaal.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Lien

Je krijgt op je spaarrekening 3% rente. De inflatie is 2,1%
A
De nominale rente is 3%
B
De nominale rente is 2,1%
C
De nominale rente is 0,9%
D
De nominale rente is -0,9%

Slide 7 - Quiz

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 8 - Diapositive

Reële rente
Als je voor je € 100 spaartegoed € 5 rente krijgt, dan is je nominale rente 5%.

Maar als de prijs van een product dat je wilt kopen met meer dan die 5% stijgt, kun je toch minder kopen, ondanks dat je nominaal meer geld hebt.

De reële (= ‘echte’) rente is dan negatief.
Vergelijk: Engels = real

Deze moet je altijd uitrekenen met indexcijfers.

Slide 9 - Diapositive

Meneer Schroe ontvangt 0,1 % spaarrente. De inflatie bedraagt 2%.
Wat is juist?
A
De nominale rente bedraagt 0,1%; de reële rente is 1,9%.
B
De nominale rente bedraagt 1,9%; de reële rente is 0,1%.
C
De nominale rente bedraagt 0,1%; de reële rente is -1,9%.
D
De nominale rente bedraagt -1,9%; de reële rente is 0,1%.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

Indexcijfers 
Met indexcijfers kun je gegevens met elkaar vergelijken, waarbij je het basisjaar als uitgangspunt neemt.
Het basisjaar heeft altijd het indexcijfer 100. 

Indexcijfers lijken op percentages. Het is ook een verhoudingsgetal.

Slide 12 - Diapositive

De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017.
Wat is het indexcijfer?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 13 - Quiz


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 14 - Quiz

Juist of onjuist?
Het indexcijfer is altijd 100 of hoger.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

VUISTREGEL
INDEXCIJFER VAN HET BASISJAAR IS ALTIJD 100

Slide 16 - Diapositive

Indexcijfer formule
Indexcijfer = nieuw getal : getal basisjaar x 100

Voorbeeld:
Loon basisjaar: 2000 euro
Loon nieuwjaar: 2500 euro
Indexcijfer = 2500/2000 x 100 = 125

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Slide 19 - Diapositive

Indexcijfer bereken
VOORBEELD:
De prijs van een t-shirt was in 2010 € 12,50 (basisjaar).
 In 2015 € 14,75.  Bereken het indexcijfer van 2015.

  • basisjaar 2010 € 12,50  nieuw getal 2015 € 14,75
  • € 14,75 : € 12,50 x 100 = 118 (indexcijfer)

Slide 20 - Diapositive


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 21 - Quiz

Wat is het indexcijfer van de exportwaarde in 2015? (2011 = 100)
A
95.8
B
101.4
C
104.4
D
98.5

Slide 22 - Quiz

Is er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
A
Inflatie
B
Deflatie

Slide 23 - Quiz

Zie de afbeelding. Wat valt hieruit te concluderen?
A
De inflatie is gestegen
B
De inflatie is gedaald
C
De inflatie is hetzelfde gebleven

Slide 24 - Quiz

Een verhoudingsgetal waarmee de grootte van een bepaald verschijnsel wordt uitgedrukt ten opzichte van datzelfde verschijnsel in een andere periode.
A
Indexcijfer
B
Percentage
C
Brutowinst
D
Kostprijs

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

Wat vind je van deze les?
010

Slide 27 - Sondage

Tips en tops?

Slide 28 - Carte mentale