Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Examen VMBO-KB, GL en TL
2017
geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL
Meerkeuzevragen
Slide 1 - Diapositive
Nederland van 1848 tot 1914
Slide 2 - Diapositive
Welke uitspraak over de nieuwe Grondwet van 1848 is juist?
De voorzitter van de commissie die de nieuwe Grondwet van 1848 heeft geschreven, was een
A
feminist
B
katholiek
C
liberaal
D
socialist
Slide 3 - Quiz
Welke actiepunten horen bij de Eerste Feministische Golf? Vrouwen uit de Eerste Feministische Golf eisten
A
gelijke politieke rechten + herverdeling van huishoudelijke taken.
B
recht op abortus + toegang tot hoger onderwijs
C
herverdeling van huishoudelijke taken + kinderopvang.
D
toegang tot hoger onderwijs + gelijke politieke rechten.
Slide 4 - Quiz
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vond er een rechtszaak plaats tegen een communist. De rechter zei op een bepaald moment: “IK bepaal welke wet hier geldt. IK maak hier de wet.”
Speelt deze rechtszaak zich af binnen een dictatuur of binnen een rechtsstaat? En is er sprake van scheiding van de machten of niet?
De rechtszaak speelt zich af
A
binnen een dictatuur, want er is geen scheiding van de machten.
B
binnen een dictatuur, want er is wel scheiding van de machten.
C
binnen een rechtsstaat, want er is geen scheiding van de machten.
D
binnen een rechtsstaat, want er is wel scheiding van de machten.
Slide 5 - Quiz
Tijdens een rechtszaak in Nederland spreekt iemand de volgende zin uit: ‘Ik eis een taakstraf van vier weken’.
Wie spreekt deze woorden uit en tot wie richt hij zich?
A
De spreker is de advocaat; hij richt zich tot de jury.
B
De spreker is de advocaat; hij richt zich tot de rechter.
C
De spreker is de officier van justitie; hij richt zich tot de jury.
D
De spreker is de officier van justitie; hij richt zich tot de rechter.
Slide 6 - Quiz
Stel, er is een Nederlandse actiegroep opgericht die de regering verzoekt om een bepaalde televisie-uitzending te verbieden. De actiegroep roept iedereen in Nederland op dit verzoek te ondertekenen.
Van welke grondrechten maakt de actiegroep gebruik?
A
de vrijheid van godsdienst + de vrijheid van vereniging
B
de vrijheid van godsdienst + het recht op rechtsbijstand
C
het recht van petitie + de vrijheid van vereniging
D
het recht van petitie + het recht op rechtsbijstand
Slide 7 - Quiz
Door gasboringen komen in de provincie Groningen aardbevingen voor. Schade aan huizen en boerderijen is hiervan het gevolg. Mensen in het gebied van de gasboringen voelen zich onveilig. Zij vinden dat de overheid zich niet heeft gehouden aan een grondrecht.
Welk grondrecht wordt bedoeld?
A
het recht op bestaanszekerheid
B
het recht op bewoonbaarheid van het land
C
het recht op rechtsbijstand
D
het recht op vrijheid van meningsuiting
Slide 8 - Quiz
Over welk grondrecht gaat de bron? En bij welke maatschappelijke stroming past de mening die in de bron beschreven is?
A
De bron gaat over het recht op onderwijs; de mening past bij de
liberalen.
B
De bron gaat over het recht op onderwijs; de mening past bij de
protestanten.
C
De bron gaat over vrijheid van onderwijs; de mening past bij de
liberalen.
D
De bron gaat over vrijheid van onderwijs; de mening past bij de
protestanten.
Slide 9 - Quiz
Binnen welke politieke partij vond deze discussie plaats?
A
ARP
B
Liberale Unie
C
RKSP
D
SDAP
Slide 10 - Quiz
Voor welke politieke stroming zat deze politicus in de Tweede Kamer?
A
feministen
B
katholieken
C
liberalen
D
nationaal-socialisten
Slide 11 - Quiz
Op de tekening staan twee politieke leiders afgebeeld. Welke titel past bij de tekening?
A
Kuyper en Schaepman werken samen om confessionele doelen te
bereiken.
B
Kuyper en Thorbecke werken samen om confessionele doelen te
bereiken.
C
Schaepman probeert Kuyper tegen te werken omdat zijn politiek te
christelijk is.
D
Schaepman probeert Thorbecke tegen te werken omdat zijn politiek te christelijk is.
Slide 12 - Quiz
Nederland heeft een Wetboek van Strafrecht.
Wie beslist of er nieuwe wetten of aangepaste wetten in dit wetboek worden opgenomen?
A
de officier van justitie
B
de Provinciale Staten
C
de regering
D
de Staten-Generaal
Slide 13 - Quiz
Hieronder staan vier klachten die bij de Nationale Ombudsman zijn binnengekomen.
Welke klacht neemt de Nationale Ombudsman in behandeling?
A
Iemand klaagt dat de buurman zijn tuin heeft vernield en daarvoor een
te lage boete van de rechter heeft gekregen
B
Iemand klaagt dat de gemeente niet wil meewerken om de
geluidsoverlast door het verkeer op te lossen.
C
Iemand klaagt over de ernstige geluidsoverlast van een feestje
tegenover zijn huis.
D
Iemand klaagt over een fabriek in de buurt die zorgt voor vervuiling
achter zijn huis.
Slide 14 - Quiz
De Eerste Wereldoorlog (1914-1918)
Slide 15 - Diapositive
Welk begrip hoort bij de bron?
A
bondgenootschappen
B
communisme
C
nationalisme
D
vijandbeeld
Slide 16 - Quiz
Namens welk land werd de toespraak gehouden? En in welk jaar hield de regeringsleider deze toespraak?
A
namens de Verenigde Staten in 1914
B
namens de Verenigde Staten in 1917
C
namens Rusland in 1914
D
namens Rusland in 1917
Slide 17 - Quiz
Het interbellum (1918-1939)
Slide 18 - Diapositive
Welke begrippen passen bij het dagboekfragment?
A
censuur en persoonsverheerlijking
B
censuur en zuiveringen
C
showprocessen en persoonsverheerlijking
D
showprocessen en zuiveringen
Slide 19 - Quiz
De Tweede Wereldoorlog (1939-1945)
Slide 20 - Diapositive
Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaven sommige Nederlanders aan hun kinderen namen als Wilhelmina, Juliana en Beatrix. Eind 1942 besloot het ministerie van Justitie om deze namen te verbieden in kranten.
Welk begrip past bij het geven (1) van deze namen? En welk begrip past bij het verbieden (2) van de namen in kranten?
A
1: aanpassen
2: collaboratie
B
1: propaganda
2: censuur
C
1: verzet
2: censuur
D
1: verzet
2: indoctrinatie
Slide 21 - Quiz
Na de mobilisatie kreeg de vader te maken met Japanse soldaten.
Op welke kaart staat de aanval van de Japanners waar de vader direct mee te maken kreeg?
A
op geen van de kaarten
B
op kaart 1
C
op kaart 2
D
op kaart 1 en 2
Slide 22 - Quiz
Wie heeft de opdracht gegeven om deze poster te laten maken? En tegen welk bondgenootschap is de poster gericht?
A
de Duitse bezetter, tegen de As-mogendheden
B
de Duitse bezetter, tegen de Geallieerden
C
het Nederlandse verzet, tegen de As-mogendheden
D
het Nederlandse verzet, tegen de Geallieerden
Slide 23 - Quiz
Europa en de wereld (1945-1989)
Slide 24 - Diapositive
Welk begrip hoort bij de bron?
A
collaboratie
B
collectivisatie
C
dekolonisatie
D
mobilisatie
Slide 25 - Quiz
Voor welke piloten is de tekening gemaakt? En naar aanleiding van welke gebeurtenis?
A
gemaakt voor Amerikaanse piloten; naar aanleiding van de Blokkade
van Berlijn
B
gemaakt voor Amerikaanse piloten; naar aanleiding van de bouw van
de Berlijnse Muur
C
gemaakt voor Duitse piloten; naar aanleiding van de bombardementen
op Londen
D
gemaakt voor Duitse piloten; naar aanleiding van de verdediging van
Berlijn tegen luchtaanvallen
Slide 26 - Quiz
Na de Tweede Wereldoorlog werden sommige staten in Europa satellietstaten genoemd.
Wat voor regeringen waren aan de macht in deze satellietstaten?
A
communistische regeringen
B
democratische regeringen
C
kapitalistische regeringen
D
liberale regeringen
Slide 27 - Quiz
Stel: je maakt een werkstuk over de Koude Oorlog. Je hebt onderzoeksvragen bedacht.
Bij welke onderzoeksvraag is de bron bruikbaar?
A
Hoe werd propaganda gebruikt tijdens de Koude Oorlog?
B
Hoe werkte de containment-politiek in de praktijk?
C
Wat was de omvang van het Sovjet-leger?
D
Wat was het verschil tussen invloedssferen in Europa?
Slide 28 - Quiz
De nieuwe wereldorde (vanaf 1990)
Slide 29 - Diapositive
Het bezoek van president Sadat aan Jeruzalem betekende het begin van een toenadering tussen Egypte en Israël. President Carter van de Verenigde Staten hielp hierbij. Uiteindelijk heeft deze toenadering geleid tot de Camp David-akkoorden.
Wat laat de prent zien over het begin van het toenaderingsproces?
A
Egypte neemt een groot risico, omdat de Verenigde Staten nog niet
meewerken.
B
Egypte neemt een groot risico, omdat Israël nog niet wil meewerken.
C
Israël neemt een groot risico, omdat de Verenigde Staten nog niet
meewerken.
D
Israël neemt een groot risico, omdat Egypte nog niet wil meewerken.