have or has

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Aan het einde van de les:
* kun je het werkwoord have (hebben) op een goede manier gebruiken in gewone zinnen
* ken je het verschil tussen 'have' en 'has'

Slide 2 - Diapositive

to have = hebben
I have = ik heb
you have = jij hebt
he / she / it has = hij/zij/het heeft
we have = wij hebben
you have = jullie hebben
they have = zij hebben

Slide 3 - Diapositive

Peter ..... a very nice dog.
A
have
B
has

Slide 4 - Quiz

My parents .... a beautiful house.
A
have
B
has

Slide 5 - Quiz

I .... an annoying little brother.
A
have
B
has

Slide 6 - Quiz

John and Pete .... a cat.
A
have
B
has

Slide 7 - Quiz

They .... a mean dog.
A
have
B
has

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Lien

Slide 10 - Lien

Je kunt nu:

* have/has gebruiken op de goede manier in een Engelse zin

Slide 11 - Diapositive

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hieronder

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive