H4 Some-any-word-order

H4
Some/Any

Word Order
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H4
Some/Any

Word Order

Slide 1 - Diapositive

Some / Any
Some/any -> geven een hoeveelheid aan.

Gebruiken we meestal by meervouden en niet-telbare naamwoorden

  • Do you have some sugar?
  • I don't have any sugar.

Slide 2 - Diapositive

Some:

Positieve zinnen:
  • I have some pencils for you.
  • I bought some chocolate.

Vragen waar het antwoord 'ja' is:
  • Could you give me some help?
Any:

Negatieve zinnen:
  • She didn't have any time for me.

Als het niet uitmaakt welke:
  • Come over any Sunday. 

'never', 'hardly', 'without':
  • He never eats any fruit.

Slide 3 - Diapositive

Some / Any
Deze regels gelden ook voor woorden zoals:
something, anything, someone, anyone, somewhere, anywhere, etc.

  • She put something in her bag. 
  • There isn't anything there, though.

Slide 4 - Diapositive

He would like ... help.
A
some
B
any

Slide 5 - Quiz

There aren't ... policemen in the street.
A
some
B
any

Slide 6 - Quiz

Do you have ... idea why he is always alone?
A
some
B
any

Slide 7 - Quiz

Charlie doesn't have ... friends too.
A
some
B
any

Slide 8 - Quiz

Do you have ... else to be?
A
some
B
any
C
somewhere
D
anywhere

Slide 9 - Quiz

There's ... I need to tell you.
A
some
B
any
C
something
D
anything

Slide 10 - Quiz

I don't have ... to go to the party with.
A
some
B
any
C
someone
D
anyone

Slide 11 - Quiz

Word Order
Zinsstructuur
Wat gaat waar in een zin

Slide 12 - Diapositive

Word Order:
Put the words in the correct order: 

Slide 13 - Diapositive

met / her / yesterday / party / a / at / I

Slide 14 - Question ouverte

probably / don't / him / He / thinks / him / like / we

Slide 15 - Question ouverte

that / would / have / anything / like / She / said / never

Slide 16 - Question ouverte

Word Order:
  • Werkwoorden staan bij elkaar
  • Bepalingen van tijd vooraan of achteraan de zin
  • Plaats voor tijd als ze naast elkaar staan
  • Let op het plaatsen van bijwoorden:

  1. Voor het werkwoord
  2. Na het eerste hulpwerkwoord
  3. Na vormen van to be
  4. In vragende zinnen na het onderwerp



Slide 17 - Diapositive

Next week: 
Study Grammar nrs. 13, 21
Study Vocabulary Lessons 2 & 3 (Unit 4)
Do exercises 7-17

Slide 18 - Diapositive