Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
In deze les:
Start van de les
Wat is formeel en wat is informeel?
Uitleg: formeel en informeel taalgebruik, schrijf - en spreektaal en schrijfafspraken
Zelfstandig maken: 3.3 A
Bespreken: enkele opdrachten van 3.3 A
Terugkijken
Doelen van deze les:
Je kunt aan het einde van de les uitleggen wat formeel en informeel taalgebruik is;
Je kunt aan het einde van de les uitleggen wanneer je formele en informele taal gebruikt.
Je kunt aan het einde van de les de schrijfafspraken opnoemen.
Slide 4 - Diapositive
Schrijf- en spreektaal
Slide 5 - Diapositive
Schrijf- en spreektaal
Als je in een brief iets schrijft, gebruik je andere woorden dan wanneer je het zou zeggen. Oftewel: in een brief, zoals een sollicitatiebrief, gebruik je schrijftaal en in een gesprek gebruik je spreektaal.
Slide 6 - Diapositive
Formeel of informeel?
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Schrijfafspraken
Je gebruikt hoofdletters, komma's en punten.
Je zorgt ervoor dat je geen spelfouten maakt.
Ook schrijf je niet alles aan elkaar vast. Je verdeelt je tekst. Zo is de tekst beter te lezen.
Slide 11 - Diapositive
Opbouw van een langere tekst
Een langere geschreven tekst is vaak uit drie delen opgebouwd:
een inleiding
een middenstuk
een slot.
Slide 12 - Diapositive
Wanneer gebruik je hoofdletters en wanneer niet?
Slide 13 - Diapositive
Wanneer schrijf je een hoofdletter?
Slide 14 - Diapositive
Wanneer schrijf je geen hoofdletter?
Slide 15 - Diapositive
Leestekens
Je gebruikt leestekens om een tekst leesbaar te maken. Door leestekens te plaatsen laat je zien wat je met een zin bedoelt.
Slide 16 - Diapositive
Wanneer schrijf je een punt, een vraagteken of een uitroepteken?
Slide 17 - Diapositive
In de inleiding staat alle nieuwe informatie.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
De kernzin
Slide 19 - Diapositive
De kernzin van een alinea
Slide 20 - Diapositive
Welke 3 zinnen kunnen de kernzin van een alinea zijn?
Slide 21 - Question ouverte
Globaal lezen
Door globaal te lezen, kun je de deelonderwerpen vinden.
Stap 2: globaal lezen
Lees de tussenkopjes.
Lees de 1e, 2e en laatste zinnen van alle alinea’s.
Let op signaalwoorden.
Noteer de kernzin van de alinea’s.
Slide 22 - Diapositive
Wat kun je vinden door globaal te lezen?
A
de kernzin
B
de deelonderwerpen
C
de tussenkopjes
D
het slot
Slide 23 - Quiz
Ik begrijp alles van paragraaf 4.1 t/m 4.3 nu.
Ja, ik snap het helemaal.
Ik snap het wel. Ik heb geen hulp meer nodig.
Ik snap het een beetje. Ik zou graag nog wat hulp willen.
Ik snap er helemaal niets van. Ik zal duidelijk aangeven wat ik niet snap, zodat u mij kunt helpen.
Slide 24 - Sondage
Maak:
-> Hoofdstuk 4: Zakelijk lezen
4.4 Hoofdgedachte, precies lezen
B. Deel 1: Hoofdgedachte, titel, onderkop, signaalwoorden, tekstopbouw