kenmerken uiterlijk

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Doelen
Ik kan vandaag kenmerken benoemen van iemands uiterlijk.
Ik kan vandaag vragen naar kenmerken van iemands uiterlijk.


Slide 2 - Diapositive

Kun jij kenmerken van uiterlijk benoemen?

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Diapositive

De titel is "Human".
Weet je wat de titel betekent?

Slide 5 - Question ouverte

Bekijk de clip 
maak aantekeningen over hoe de mensen eruitzien in deze clip. 
dit mag in het Nederlands.

Slide 6 - Diapositive

0

Slide 7 - Vidéo

Hoe zagen de mensen eruit?
probeer in het Engels

Slide 8 - Carte mentale

Past de titel bij de videoclip?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Sleep de juiste Nederlandse vertaling naar de Engelse zin. 
Take a look in de mirror
And what do you see?
Do you see it clearer?
Or are you deceived?
In what you believe
W: Kijk in de spiegel
O: En wat zie je?
M: Zie je het duidelijker?
A: of word je bedrogen?
N: in wat je gelooft

Slide 10 - Question de remorquage

Wat is de juiste vertaling?
Curly hair, blond, long
A
Stijl haar, blond, lang
B
Krullend haar, blond, lang
C
Stijl haar, blond, lang
D
Krullend haar, blond, kort

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vertaling?
Ponytail, moustache, beard
A
Paard, snor, baard
B
Staart, snor, bril
C
Staart, snor, baard
D
Pony, baard, bril

Slide 12 - Quiz

Opdracht
Omschrijf je klasgenoot met de hulpwoorden op de volgende dia. Probeer hele zinnen te schrijven:
Een zin begint met:
She has / He has (zij heeft/ hij heeft)
She is/ He is (zij is / hij is)

Slide 13 - Diapositive

Hulpwoorden
glasses                                      -                     bril
bald                                              -                    kaal
Long hair                                   -                     lang haar
Short hair                                  -                     kort haar
Brown/blond/black hair      -                     bruin/blond/zwart haar
Eyes                                             -                     ogen
Bril/ snor / baard                    -                     glasses/ moustache/ beard
light / dark skin                       -                    licht / donkere huid

Slide 14 - Diapositive


Slide 15 - Question ouverte

Vertel één lopende zin in het Engels.
Gebruik de hulpwoorden!

Slide 16 - Diapositive

vragend?
Does she have... / he have...
is she/he ...
example:
Does she have blue eyes?
Does he have glasses?
Is he tall?
Is she short?

Slide 17 - Diapositive

Hulpvragen
- Does he/ she wear a skirt/ dress/ t-shirt/ jacket/ trousers?
*a red skirt/ blue dress etc. 
- Does he/ she have blue/ brown/ hazel eyes?
- Does he/ she have blond/ brown/ red/ straight/ curly hair?
- Does he have spikes?
- Does he/ she wear glasses/ jewellery?
- Does he/ she play hockey/ football? Does she dance?

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

wat is de vertaling van:
Does she have green eyes?
A
Heeft zij groene ogen?
B
Heeft hij blauwe ogen?
C
Heeft hij groene schoenen?
D
Heeft zij groene schoenen?

Slide 20 - Quiz

He has a beard
A
zij heeft een bril
B
zij heeft een baard
C
hij heeft een baard
D
hij heeft een bril

Slide 21 - Quiz

Wat is de vertaling van:
Hij heeft een donkere huid
A
He has light skin
B
She has dark skin
C
She has light skin
D
He has dark skin

Slide 22 - Quiz