1hvBWoordsoorten - ZWW en HWW

Welkom

Woordsoorten
ZWW en HWW
Nederlands
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom

Woordsoorten
ZWW en HWW
Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden zijn.

  • kun je herkennen en uitleggen wat de verschillen zijn tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord.

  • kun je de volgende woordsoorten in een zin herkennen en benoemen:
    zn, olw, blw, bn, zww en hww.

Slide 2 - Diapositive

Wat betekenen zn, olw, blw, bn, zww en hww? Type wat je weet.

Slide 3 - Question ouverte

Type je antwoord: wat zit er ook alweer in het werkwoordelijk gezegde?

Slide 4 - Question ouverte

Zelfstandig werkwoord
  • Heb je een zin met maar één werkwoord?
  • Dan is het sowieso een zww.

  • Peter fietst naar huis.
  • Lies slaapt nog steeds niet.

  • Het zelfstandig werkwoord vertelt wat er gebeurt!

Slide 5 - Diapositive

Meerdere werkwoorden in een zin?
  • Peter is naar huis gefietst.
  • Lies heeft nog steeds niet geslapen.

  • Het belangrijkste werkwoord is het zww. Je kunt het niet weglaten.
  • Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
  • Twee werkwoorden? De pv is dan altijd hww!

Slide 6 - Diapositive

Meer dan twee werkwoorden?
  • Er is altijd één zww.
  • De rest is dan hww.

  • Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.

  • Wat is het belangrijkste werkwoord?

Slide 7 - Diapositive

In de zin: Frank heeft zijn broer niet weten te vinden...
  • ...is het belangrijkste werkwoord: vinden.

  • Je zou namelijk kunnen zeggen:
  1.  Frank wist zijn broer niet te vinden.
  2. Frank vond zijn broer niet.
Je kunt de zin steeds eenvoudiger maken tot er maar één ww overblijft.

  • heeft en weten zijn dus hulpwerkwoorden.

Slide 8 - Diapositive

Stappenplan
  1. Zoek de werkwoorden.
  2. Staat er één werkwoord in de zin? Dan is dat het ZWW. 
    Staan er meer werkwoorden in de zin? Ga naar stap 3.
  3. Zoek de persoonsvorm (PV). De PV = een HWW. Staan er twee werkwoorden in de zin dan is het andere werkwoord een ZWW. 
    Staan er nog meer werkwoorden in de zin? Ga naar stap 4. 
  4. Haal de PV weg en kijk welk andere werkwoord dan de PV wordt. Dat werkwoord is een HWW (doe dit tot je een werkwoord over hebt, dat is het ZWW). 

Slide 9 - Diapositive

Zww of Hww?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
zww
B
hww

Slide 10 - Quiz

Hij zou graag op straat willen spelen.
Spelen is een....
A
zww
B
hww

Slide 11 - Quiz

Frank vindt zijn broer niet.
Vindt is een....
A
zww
B
hww

Slide 12 - Quiz