Werkwoorden deel 1: Regelmatige werkwoorden

Regelmatige werkwoorden
op -ER 
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden
op -ER 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je kunt de regelmatige werkwoorden op - ER  vervoegen in de présent / passé composé /imparfait / futur simple en conditionnel

Slide 2 - Diapositive

Programma
  1. Bestudeer de uitleg-dia's
  2. Vind je vervoegen met être lastig? Kijk dan naar het instructiefilmpje
  3. Even oefenen
  4. Evaluatie
  5. Differentiatie

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(travailler) ik werk

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(parler) wij praten

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(chanter) jij zingt

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(danser) jullie dansen

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(raconter) hij vertelt

Slide 11 - Question ouverte

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(habiter) wij woonden

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(aimer) jij hield van

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(regarder) zij (Vrouwelijk) keken

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(chercher) zij zocht

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(travailler) hij werkte

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(parler) jij hebt gepraat

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(travailler) wij hebben gewerkt

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(danser) zij heeft gedanst

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(habiter) ik heb gewoond

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal in het Frans. Gebruik alleen kleine letters.

(passer) zij hebben doorgebracht

Slide 29 - Question ouverte

Le futur et le conditionnel

Slide 30 - Diapositive

Les objectifs
1. Ik kan een zin in de futur  maken.
2. Ik kan een zin in de conditionnel maken.

Slide 31 - Diapositive

Le futur
Om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren, gebruik je de futur. In het Nederlands maak je de toekomende tijd met behulp van het werkwoord zullen. 

Slide 32 - Diapositive

Hoe maak je de futur?
Hoe zet je een werkwoord in de futur?

Stap 1: Neem het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld: parler (praten)

Stap 2: Zet hier de juiste uitgang achter : ai/as/a/ons/ez/ont



Slide 33 - Diapositive

stap 3
Je parler + ai : je parlerai                                                Ik zal praten
Tu parler + as ; tu parleras                                            Jij zal praten
Il parler + a : il parlera                                                     Hij zal praten
Elle parler + a : elle parlera                                            Zij zal praten
On parler+ a : on parlera                                               Men zal praten
Nous parler+ ons : nous parlerons                            Wij zullen praten
Vous parler + ez : vous parlerez                                 Jullie zullen praten
Ils parler + ont : ils parleront                                          Zij zullen praten
Elles parler+ ont : elles parleront                                Zij zullen praten

Slide 34 - Diapositive

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/ elles
heel ww + ons
heel ww + ez
heel ww + a
heel ww + as
heel www + ont
heel ww + ai

Slide 35 - Question de remorquage

jij zult gaan kopen
A
tu vas acheter
B
tu achètes
C
tu acheteras
D
tu vas achter

Slide 36 - Quiz

ik zal winnen
A
je vais gagner
B
je gagne
C
je gagnerai
D
j'ai gagné

Slide 37 - Quiz

wij zullen kopen
A
vous achèterez
B
vous allez acheter
C
nous allons acheter
D
nous achèterons

Slide 38 - Quiz

Zij zullen bezoeken
A
Ils visitent
B
Ils visiteront
C
Ils visiterent
D
Ils visitaient

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

Le Conditionnel
Conditionnel  -  condition = voorwaarde
Het is niet echt gebeurd, maar het zou kunnen gebeuren.

Beleefdheid: Je voudrais une tasse de thé.
Voorwaarde: Si (als) j'habitais en France, j'irais à Paris.
Veronderstelling: Il viendrait un jour, non?

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

habiter - nous
A
habiterons
B
habiterions
C
habitons
D
habitions

Slide 44 - Quiz

Zet in de conditionnel:
chanter - vous

Slide 45 - Question ouverte

Zet in de conditionnel:
donner - ils

Slide 46 - Question ouverte

Zet in de conditionnel:
parler - il

Slide 47 - Question ouverte

Evaluatie
Ik kan de regelmatige werkwoorden op - ER  vervoegen in de présent / passé composé / imparfait / futur simple en conditionnel

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Lien

Slide 50 - Vidéo