Rekenen, voorbereiding examen, OPDRACHTEN, Procenten

les-informatie                       
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   NU Rekenen mbo 2

auteur   MB
datum   oktober 2023     HW nr. 12 en 13
3R1B gedaan tm nr.      3R1A gedaan tm nr.   
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

les-informatie                       
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   NU Rekenen mbo 2

auteur   MB
datum   oktober 2023     HW nr. 12 en 13
3R1B gedaan tm nr.      3R1A gedaan tm nr.   

Slide 1 - Diapositive

procenten
deel van geheel, aantal en breuk
Maak opdracht 1 en 2 van p.126.

nr. 1 extra info
-Wat is het verschil tussen 'potjes' en 'narcissen'?
-de tray - het blad, de plank
nr. 2 extra info
-De wijzer van de benzine-tank gaat (door het rijden) van het grootste getal naar het kleinste getal.
timer
8:00

Slide 2 - Diapositive

p.126, nr. 1 a
Welke berekening kun je toepassen?

timer
0:30
A
vermenigvuldigen
B
optellen
C
delen
D
aftrekken

Slide 3 - Quiz

p.126, nr 1
a. 12 potjes

b. nog over 12-3 = 9
OF



OF >>>>>

potjes
12
12:12 = 1
1 x 9 potjes
percentage
100 %
100:12 = 8,3333 %
8,3333 x 9 = 75 %

Slide 4 - Diapositive

p.126, nr. 1b
(geheel 12 potjes) - (3 potjes) = 9 potjes over

percentage = deel : geheel x 100
                         9 : 12      x 100  = 75 %

Slide 5 - Diapositive

Welke breuk hoort bij 'een kwart'?

timer
0:30
A
1/6
B
1/5
C
1/4
D
1/3

Slide 6 - Quiz

p.126, 2
a. tank 40 liter     1/1 = 4/4 = 1/4 + 3/4
De wijzer staat bij 3/4.
Dat betekent dat er nog 3/4 in de tank zit.
Er is dus 1/4 deel verbruikt.
1/4 = 25 %
b. OF 25 % verbruikt, dus 100%-25%=75% over
75% van 40 liter 
40 L : 100 x 75 = 30 liter over
OF 3/4 van 40 L = 40 : 4 x 3= 30 liter

Slide 7 - Diapositive

procenten
deel van geheel, aantal en breuk
Maak opdracht 3 en 4 van p.126.

nr. 3 extra info
- met 'deel' wordt gevraagd om een breuk

nr. 4 extra info
- Je hoeft de tekst in de afbeelding niet te lezen.
timer
8:00

Slide 8 - Diapositive

m3 is de eenheid van

timer
0:30
A
lengte
B
oppervlakte
C
inhoud
D
gewicht

Slide 9 - Quiz

p.126, opdracht 3 deel en percentage
maximaal 500 m3 (kubieke meter); 75% vol
a. 75 % =  3/4
b. Hoeveel m3 water ?   OF
                          
m3
500 m3
?
%
100 %
75 %

Slide 10 - Diapositive

p.126, opdracht 3 deel en percentage
maximaal 500 m3 (kubieke meter); 75% vol
b. 
                          
m3
500 m3
?
%
100 %
75 %
m3
500 m3
?
%
100 %
100:100 = 1 %
75 %
m3
500 m3
500:100 = 5
5 x 75 = 375 m3
%
100 %
100:100 = 1 %
1 x 75 = 75 %

Slide 11 - Diapositive

p.126, opdracht 3 deel en percentage
maximaal 500 m3 (kubieke meter); 75% vol
a. 75 % =  3/4
b. Hoeveel m3 water ?   OF met de breuk
    3/4 van 500 m3
500 m3 : 4 x 3 =  
           125 x 3 = 375 m3
                      

Slide 12 - Diapositive

p.126, opdracht 4a
80 MB   4/5 is al uitgepakt
a. Hoeveel procent moet nog uitgepakt worden?
    totaal is 5/5    Dat is 100 % .
    OF      5/5 - 4/5 = 1/5
              1/5 = 20 % moet nog uitgepakt worden
    OF
    4/5 = 80%
    100% - 80% = 20 % moet nog uitgepakt worden

Slide 13 - Diapositive

p.126, opdracht 4b,
  Hoeveel MB moet nog uitgepakt worden?
80 MB = 100 %   1/5 = 20 % moet nog uitgepakt






MB
80 MB
?
%
100 %
20 %
MB
80 MB
?
%
100 %
1 %
20 %
MB
80 MB
80 : 100 = 0,8 MB
20 x 0,8 = 16 MB
%
100 %
100:100 = 1 %
20 x 1 = 20 %

Slide 14 - Diapositive

p.126, opdracht 4b,
  Hoeveel MB moet nog uitgepakt worden?
80 MB = 100 %   1/5 = 20 % moet nog uitgepakt
OF    20% van 80 MB 
80 MB : 100 x 20 =
        0,8 MB x 20 = 16 MB

OF    1/5 van 80 MB
80 MB : 5 x 1 =
      16 MB x 1 = 16 MB




Slide 15 - Diapositive

procenten
deel van geheel, aantal en breuk
Maak opdracht 5 en 6 van p.127.


nr. 5 extra info
.breuken moet je altijd zo ver mogelijk vereenvoudigen
.de korting - het geld dat je niet hoeft te betalen
.Let op: 
 Procenten gaat altijd over een deel wel en een deel niet.
timer
8:00

Slide 16 - Diapositive

p.127, nr.5 a
Welke breuk hoort bij 70% ?

timer
0:30
A
0,7
B
7/10
C
7 op 10
D
7 op 100

Slide 17 - Quiz

p.127, nr. 5 b en c
Hoeveel euro korting krijg je op de badjas?
100 % = € 30,00

b.   70% korting = € 30,00 : 100 x 70 = € 21,00

(controle: 70% is veel meer dan de helft; 21 is veel meer dan de helft van 30. Het antwoord zou kunnen kloppen.)

c. Je betaalt € 30,00 - € 21,00 = € 9,00
Bij het examen krijg je alleen vraag c, en moet je de stappen van a en b zelf bedenken.

Slide 18 - Diapositive

p.127, opdracht 6
5 stukken. Twee stukken worden opgegeten.
a. Hoeveel procent is er over?

timer
0:30
A
3%
B
30 %
C
80 %
D
60 %

Slide 19 - Quiz

p.127, nr. 6 b
Hoeveel gram weegt het deel dat over is?
2/5 is opgegeten     3/5 is over = 60 %
OF
1/5 = delen door 5 x 1
3/5 = delen door 5 x 3
350 gram : 5 x 3 = 210 gram             (extra: 210 g = 0,21 kg)
OF
60 % van 350 gram = 350 gram : 100 x 60 = 210 g

Slide 20 - Diapositive

procenten, breuk, verhouding
Maak opdracht 7 en 8  van p.127.
nr. 7 extra info
- De cirkel is er om je te helpen. Je bent niet verplicht om die te gebruiken.
nr. 8 extra info
- let op: 'hoeveel'   of 'hoeveel procent'
- de enquête - de vragenlijst
- de deelnemer - de persoon die meedoet aan een activiteit
- 'opgeven' is hier het tegenovergestelde van 'volhouden'
timer
8:00

Slide 21 - Diapositive

p.127, nr. 7 breuk, percentage, verhouding in een cirkeldiagram




a                    b                  c                  d                 extra
1/4 = 25 %   1/2 = 50%     75%=           12,5%          1/3
                                        drie vd vier    één vd acht    1 vd 3
Welke woorden horen bij 1/4 en 1/2 ?

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

p.127, nr 7
In de bovenste rij staan de woorden die vaak gebruikt worden in opdrachten.
welk deel ?
afronden op ...
de kleinste verhouding
hoeveel procent?
breuk
decimaal
verhouding
percentage
1/4
0,25
1 op 4
25%
1/2
0,5
1 op 2
50%
3/4
0,75
3 van de 4
75%
1/8
0,125
1 van de 8
12,5 %

Slide 24 - Diapositive

p.127, nr.8 a Hoeveel Nederlanders beginnen met goede voornemens?
Typ je berekening en antwoord.
timer
1:00

Slide 25 - Question ouverte

p.127, nr.8 a 
Hoeveel Nederlanders beginnen met goede voornemens?
30% van 17 miljoen             17 : 100 x 30 = 5,1

let op: hier is 17 gebruikt i.p.v. 17 miljoen, dus achter 5,1 moet nog miljoen!
30% van 17 miljoen = 5,1 miljoen

controle: 30% lijkt op 1/3   1/3 = delen door 3 x 1
17 miljoen : 3 x 1 = 5,6666 miljoen.   Dit lijkt op 5,1 miljoen .

Slide 26 - Diapositive

p.127, nr. 8 b Hoeveel deelnemers van de enquête hebben de goede voornemens na een maand alweer opgegeven?
1200 deelnemers aan de enquête

30% heeft goede voornemers gemaakt
30% van 1200 deelnemers = 1200:100x30 = 360 deelnemers
10% van de deelnemers met goede voornemens heeft het opgegeven
10% van 360 = 360 : 100 x 10 = 36 deelnemers


Slide 27 - Diapositive

p.127, nr. 8 c Hoeveel procent houdt het na een maand nog vol?

100% - (10 % opgevers) = 90% volhouders

Let op: procenten gaat over   hoeveel wel  en   hoeveel niet.

Slide 28 - Diapositive

Wat betekent 'de daling'?
(Dit woord MOET je kennen!)
Typ de betekenis.
timer
1:00

Slide 29 - Question ouverte

dalen en het tegenovergestelde:  stijgen
de daling
dalen (ww)
naar beneden
de afname
afnemen (ww)
omlaag
de vermindering
verminderen (ww)
de stijging
stijgen (ww)
naar boven
de toename
toenemen (ww)
omhoog
de vermeerdering
vermeerderen (ww)

Slide 30 - Diapositive

procenten
deel van geheel, aantal en breuk
Maak opdracht 9 en 10 van p.128.
nr. 9 extra info
- het pad loopt         - het pad is
- afgelegd, afleggen - hier: gedaan, gelopen
- het traject             - de route, de weg die je wil gaan
nr. 10 extra info
- zet door, doorzetten - verder gaan, vervolgen
- op zichzelf wonen    - ergens wonen zonder ouders
timer
8:00

Slide 31 - Diapositive

p.128, opdracht 9
Pieterpad 464 km 25% gewandeld
Hoeveel km gewandeld?
Type je berekening en antwoord.
timer
1:00

Slide 32 - Question ouverte

p.128, opdracht 9
a. De hele wandeling is 464 km. Dat is 100%
a. 25% van 464 km = 464 : 100 x 25 = 116 km

b. 25% = 1/4  deel al afgelegd                             al wel
    extra:  dus 75% = 3/4 deel nog te lopen           nog niet

Let op: Een percentage gaat over een gedeelte wel en een gedeelte niet.

Slide 33 - Diapositive

p.128, opdracht 10
percentage gaat over een part wel en een part niet
het jaar ervoor = vorig jaar   (hier: 2019)
48 000 jongeren verhuisden naar een andere gemeente

nu 4% minder

4% van 48000 = 48 000 : 100 x 4 = 1920 minder jongeren
                                                                           verhuisden
48 000 - 1920 = 46 080 verhuisden wel

Slide 34 - Diapositive

procenten
deel van geheel, aantal en breuk
Maak opdracht 11-13 van p.128.

nr. 11 extra info
-de oorspronkelijke prijs = de oude prijs

timer
8:00

Slide 35 - Diapositive

p.128, opdracht 11 a
Hoeveel kost een broek van € 45,00 door de aanbieding?
Typ je berekening en antwoord.
timer
1:00

Slide 36 - Question ouverte

p.128, opdracht 11

a    21% korting op € 45,00 = € 45,00 : 100 x 21 = € 9,45
   korting is minder, dus aftrekken
   € 45,00 - € 9,45 = € 35,55 betalen
OF
100% - (21% korting) = 79% betalen
79% van € 45,00 = € 45,00 : 100 x 79 = € 35,55 betalen
b    percentage gaat over een part niet en een part wel
Indien je 21 % korting krijgt, moet je 100%-21%= 79% wel
                                                                                 betalen.

Slide 37 - Diapositive

p.128, nr. 11 b
Hoeveel procent van de oorspronkelijke prijs
betaal je?

timer
0:30
A
100 %
B
121 %
C
79%
D
89 %

Slide 38 - Quiz

p.128, opdracht 11


b    percentage gaat over een part niet en een part wel
Indien je 21 % korting krijgt, moet je 100%-21%= 79% wel
                                                                                 betalen.

Slide 39 - Diapositive

p.128, nr. 12 a
Welke breuk hoort bij 20% ?

timer
0:30
A
1/2
B
1/3
C
1/4
D
1/5

Slide 40 - Quiz

p.128, nr 12 b Een tas kost € 25,00. In een andere winkel
is hij 20 % duurder.
Hoeveel kost de tas in de andere winkel?

timer
0:30
A
€ 5,00
B
€ 20,00
C
€ 45,00
D
€ 30,00

Slide 41 - Quiz

p.128, nr. 12
a. 20 % = 1/5

b. OF
20 % van € 25,00 = € 25,00 : 100 x 20 = € 5,00
duurder, dus optellen € 25,00 + € 5,00 = € 30,00
OF
1/5 van € 25,00 = € 25,00 : 5 x 1 = € 5,00
duurder, dus optellen € 25,00 + € 5,00 = € 30,00

Slide 42 - Diapositive

p.128, nr. 13
percentage koppelen aan verhouding 1 op de 5

timer
0:30
A
10%
B
15%
C
20%
D
50%

Slide 43 - Quiz

procenten
percentage, aantal en breuk
Maak opdracht 14-17 van p.129.

nr. 14 extra info
-Lees goed WAT er gevraagd wordt.
nr. 15 extra info
-Breuken moet je zo ver mogelijk vereenvoudigen.
nr.17 extra info
a Kijk naar het langere streepje voor de inhoud.
gaat over het maximum van de maatbeker.
timer
10:00

Slide 44 - Diapositive

p.129, nr. 14 Danny boekt een vakantie van € 1100,00
tijdens de voordeelweken.
a. Hoeveel procent betaalt hij nu?
b. Wat betaalt hij? Geef je berekeningen en antwoorden.

timer
1:00

Slide 45 - Question ouverte

p.129, nr. 14

a. 
45 % korting
Procenten betekent: een deel wel en een deel niet.
korting = niet betalen
100% - 45 % = 55 % wel betalen
b. 
55% van € 1100,00 = 1100 : 100 x 55 = € 605,00
Zonder 'euro' is je antwoord fout.
Je MOET het bedrag noteren met   ,00   .

Slide 46 - Diapositive

p.129, nr.15
a. welk deel betekent dat je een breuk moet geven
2000 van 100 000
                             2000
                           100000
Breuken MOET je zo ver mogelijk vereenvoudigen.
   2000      bijv. delen door 1000    2           delen door 2    1     
100000                                        100                             50

Slide 47 - Diapositive

p.129, nr.15
b
hoeveel procent?
OF
1/50 = 2/100 = 2 %
OF
percentage = deel  : geheel  x 100
                    2000 : 100000 x 100 = 2 %
Zonder % is je antwoord fout.

Slide 48 - Diapositive

p.129, nr.15
c
> 0,05% met griep betekent een griep-epidemie
Bij b heb je uitgerekend dat 2% griep heeft. Dus ja er is sprake van een griepepidemie.


er is sprake van - het is zo; dit is er aan de hand


Slide 49 - Diapositive

p.129, nr. 16
de bewering, de uiting
juist of niet; de reden
20% met 80% maakt samen het totaal
ja;    totaal is 100%
1 van de 4 is hetzelfde als 15%
nee; 1 van de 4 = 25%
35% is meer dan 1/3 deel
ja;    1/3 = 33,33%
40% is meer dan de helft
nee; de helft is 50%
driekwart is meer dan 70%
ja;    driekwart = 3/4 = 75%
2/5 deel is minder dan 40%
nee; 2/5 = 40%      (1/5 = 20%)

Slide 50 - Diapositive

p.129, nr.17
a.   75 cl van 100 cl    of 0,75 liter van 1 liter
De maatbeker is voor 75% gevuld. 
b. 75 % = 75/100 = 3/4

c.   40 cl van 100 cl = 40%
75 % - 40 % = 35 % De maatbeker is nog voor 35% gevuld.

d. 35 % = 35/100     delen door 5     7/20


schenkt uit - eruit halen

Slide 51 - Diapositive

huiswerk voor het oefenexamen
Herhaal de oefeningen die je moeilijk vindt.
Leer
A   aantal procent van een Getal = Getal : 100 x aantal

B   hoeveel procent is een deel van het totaal
     percentage = deel : geheel x 100

C   percentage betekent een part wel en een part niet

Slide 52 - Diapositive