Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
Voorbereiding Centraal Examen Nederlands
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid
Voorbereiding Centraal Examen Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Inleiding
In deze les leer je om op een meer theoretische manier te lezen. Dit helpt je bij het Centraal Examen. De theorie kan je bij het lezen en bij het luisteren toepassen.

Het doel is niet om de regels uit je hoofd te leren. Gebruik de theorie om teksten beter en sneller te begrijpen.

Slide 2 - Diapositive

In deze les.....
  1. Leesstrategieën
  2. Schrijfdoelen en tekstsoorten
  3. Publieksgerichtheid
  4. Tekstindeling en -structuur
  5. Alinea en tekstverbanden (met signaalwoorden)


Slide 3 - Diapositive

1. Leesstrategieën
Bekijk de video met uitleg over leesstrategieën. 
Beantwoord vervolgens de vragen en ga dan verder naar het volgende onderdeel.

Slide 4 - Diapositive

0

Slide 5 - Vidéo

Als je een tekst gaat lezen tijdens je examen, lees je deze eerst....
A
kritisch
B
zoekend
C
globaal
D
oriënterend

Slide 6 - Quiz

Wat weet je over een tekst als je deze globaal hebt gelezen?
A
signaalwoorden
B
hoofdzaak
C
kernzinnen
D
argumenten

Slide 7 - Quiz

Welke strategie past het beste bij begrijpend lezen?
A
oriënterend
B
globaal
C
intensief
D
kritisch

Slide 8 - Quiz

1. Leesstrategieën
Tijdens je examen lees je de teksten eerst oriënterend, daarna globaal en ten slotte intensief.

Slide 9 - Diapositive

2. Schrijfdoelen en tekstsoorten
Bekijk de video met uitleg. 
Beantwoord vervolgens de vragen en ga dan verder naar het volgende onderdeel.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Een nieuwsbericht over een aardbeving is een voorbeeld van een .......... tekst.
A
informerende
B
overtuigende
C
activerende
D
beschouwende

Slide 12 - Quiz

Een oproep om te doneren na een aardbeving is een voorbeeld van een .......... tekst.
A
informerende
B
overtuigende
C
activerende
D
beschouwende

Slide 13 - Quiz

In welke tekstsoort geeft de schrijver een eigen mening?
A
beschouwing
B
betoog
C
gedicht
D
nieuwsbericht

Slide 14 - Quiz

Waarom is het belangrijk om het doel van de schrijver te begrijpen?
A
Zodat je de tekst beter begrijpt.
B
Zodat je de opbouw van een tekst kan volgen.
C
Zodat je weet of je een mening of een feit leest.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 15 - Quiz

2. Schrijfdoelen en tekstsoorten
Informeren/uiteenzetten: bv. nieuwsberichten, lesstof, handleiding.
Beschouwen/opiniëren: géén eigen mening!
Overtuigen/betogen: overtuigen van eigen mening.
Activeren: bv. advertentie, folder, poster.
Amuseren: bv. kort verhaal, gedicht, roman 
Een combinatie van doelen in een tekst is mogelijk.

Slide 16 - Diapositive

3. Publieksgerichtheid
Bekijk de video met uitleg. 
Beantwoord vervolgens de vragen en ga dan verder naar het volgende onderdeel.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Op welk publiek zijn deze flyers afgestemd?
A
Gezinnen die een actief dagje uit zoeken.
B
Jongeren die naar een festival willen gaan.
C
Gepensioneerden die een cultureel uitje zoeken.
D
Studenten die een stage zoeken.

Slide 19 - Quiz

Welke taal verwacht je in dit tijdschrift?
A
Formele taal
B
Informele taal

Slide 20 - Quiz

Welke taal verwacht je in dit tijdschrift?
A
Formele taal
B
Informele taal

Slide 21 - Quiz

3. Publieksgerichtheid
Je kan ontdekken voor wie een tekst is geschreven door te letten op: het onderwerp, de inhoud, taalgebruik, medium en de lay-out.

Slide 22 - Diapositive

4. Tekstindeling en -structuur
Bekijk de video met uitleg. 
Beantwoord vervolgens de vragen en ga dan verder naar het volgende onderdeel.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Wat kan je van een inleiding verwachten?
A
Een samenvatting van de tekst.
B
De vraag of stelling die in de tekst behandeld wordt.
C
Meer informatie over de schrijver.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 25 - Quiz

Wat kan je van een slot verwachten?
A
Een samenvatting van de tekst.
B
De vraag of stelling die in de tekst behandeld wordt.
C
Meer informatie over de schrijver.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 26 - Quiz

Wat is een tekststructuur?
A
Is de opbouw van de alinea's in een tekst
B
Is een manier om een tekst in te delen.

Slide 27 - Quiz

Welke tekststructuur wordt hier gebruikt?
A
argumentatiestructuur
B
vraag-antwoordstructuur?
C
voor- en nadelenstructuur
D
aspectenstructuur

Slide 28 - Quiz

Welke tekststructuur herken je?
A
argumentatiestructuur
B
probleem/ oplossingsstructuur
C
verklaringsstructuur

Slide 29 - Quiz

4. Tekstindeling en -structuur
Iedere tekst heeft een inleiding, een middenstuk en een slot.
De functie van de drie tekstdelen hangt af van de structuren:
  • Argumentatie
  • Probleem - oplossing
  • Verklaring
  • Verleden - heden - toekomst
  • Vraag - antwoord

Slide 30 - Diapositive

5. Alinea en tekstverbanden
Bekijk de video met uitleg. 
Beantwoord vervolgens de vragen en ga dan verder naar het volgende onderdeel.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Vidéo

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 33 - Quiz

Waarom is het belangrijk om signaalwoorden te herkennen?
A
Je begrijpt de opbouw van de tekst beter.
B
Je weet dan waar je bent gebleven met lezen.
C
Je weet dan welk antwoord goed is.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 34 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
tenslotte
C
tegenover
D
zoals

Slide 35 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 36 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
daarom
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 37 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 38 - Quiz

5. Alinea en tekstverbanden
Een alinea is een reeks zinnen die over een deelonderwerp gaan. De eerste zin is vaan de kernzin.
Zinnen worden verbonden door signaalwoorden. Op de volgende dia's zie je een overzicht.

Slide 39 - Diapositive

Signaalwoorden

Slide 40 - Diapositive

Signaalwoorden

Slide 41 - Diapositive

Slot
In deze les heb je veel theorie gehoord en gezien. Gebruik de kennis in de praktijk bij oefenexamens. Probeer ook eens teksten die je in je dagelijks leven tegenkomt op een nieuwe manier te lezen. Bijvoorbeeld: opdrachten, lesstof of een verslag.

Slide 42 - Diapositive