3a - 16 May

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

REMEMBER THAT MOCK TEST...

GROUP 1: Tarik, Fernas, Malyar, Mark, Haroun, Cebrail. 

GROUP 2: Yassine, Nicolette, Maroua, Kyden, Janaya, Jealica, Cartouche, Anas M. 

GROUP 3: Marwa, Anas, Daan, Alae, Noor. 

Group 1: will get instruction on the comparative + superlative + long adjectives + irregular verbs make exercises. 

Group 2: will get instruction on irregular verbs + long adjectives + make exercises. 

Group 3: will work on the exercises + make flashcards for the vocab AND chuncks they got wrong.  

Let's practise!

At the end of this lesson, you know

- Ik weet wat een relative clause is. 

- Ik kan zinnen vormen met de juiste relative pronoun. 

- Ik weet hoe een Engelse zin in elkaar zit + kan zelf zinnen in de juiste volgorde schrijven. 

Wie weet nog wat Relative Clauses zijn?

Geen flauw benul

Ergens vaag

De term rinkelt wel een belletje

Dat zijn toch...??

100% zeker, ik weet het nog

Relative clauses

In het Nederlands: betrekkelijke bijzinnen

Functie: geeft extra informatie

Defining relative clauses:  onmisbare informatie

Non-defining relative clauses:  onbelangrijke informatie

Beginnen vaak met een betrekkelijk voornaamwoord

Relative pronouns

• Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  
• Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.

relative pronoun

Noa sold her phone, which was old and damaged.

relative pronoun

welke 2 betrekkelijke voornaamwoorden horen bij personen?

1. who and that
2. who and which
3. which and whom
4. whose and who

Relative pronouns

Relative pronoun verwijst naar:

that

who

whose

which

where

persoon, dier, ding

persoon

bezit

dier, ding

plaats

Na een komma gebruik je nooit 'that'

4. A dolphin is a mammal _____ lives in the sea.

1. who
2. which
3. whose
4. x (niks)

Selecteer een goede optie...
The woman, who/that/which/- lives next door, is very nice.

1. who
2. that
3. which
4. -

Selecteer een goede optie...
The woman, who/that/which/- lives next door, is very nice.

1. who
2. that
3. which
4. -

Maak een zin met een relative clause, die iets vertelt over jouw huis.

Ik weet nu wel weer wat Relative Clauses zijn.

010

Choose the sentence with the correct word order.

1. He swims every day in the canal.
2. He swims in the canal every day.

Voorbeeld

Keith used to watch television in his room at bedtime.

Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Kies de juiste volgorde

1. Wie - doet - waar - wat - wanneer
2. Wie - doet - waar - wanneer - wat
3. Wie - doet - wat - wanneer - waar
4. Wie - doet - wat - waar - wanneer

Choose the sentence with the correct word order.

1. My sister got married last year.
2. Last year my sister got married.
3. My sister last year got married.

Choose the sentence with the correct word order.

1. Have ever you read a novel by J.R.R. Tolkien?
2. Have you read ever a novel by J.R.R. Tolkien?
3. Have you read a novel by J.R.R. Tolkien ever?
4. Have you ever read a novel by J.R.R. Tolkien?

Work on exercise 8 on p. 212

Time? 5 minutes. 

Done? Finish your flashcards AND think about a question you still have after today's lesson. 

EXIT TICKET

When you leave the classroom you'll have to show me your ... 

1. Flashcards. 

2. Grammar exercises. 

3. 3 questions you have.