Theorie der/die/das + oefeningen (K3)

Lesonderdeel 1: Grammatica
Theorie en opdrachten
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesonderdeel 1: Grammatica
Theorie en opdrachten

Slide 1 - Diapositive

Lernziel (leerdoel)
Je kan op basis van de geleerde regels bepalen wanneer een Duits zelfstandig naamwoord der, die of das als lidwoord krijgt.

Slide 2 - Diapositive

Wiederholung (herhaling)
In de volgende slides staat uitleg over wanneer een Duits zelfstandig naamwoord der, die of das krijgt.

Bestudeer deze uitleg als je de regels nog niet kent.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Mannelijke zelfstandige naamwoorden (= Substantive)

Mannelijke persoonsnamen en diernamen:
der Junge, der Stier

(alles wat je biologisch gezien als 'mannelijk' kunt aanmerken.)

Slide 5 - Diapositive

Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden (= Substantive)
Vrouwelijke persoonsnamen en diernamen:
die Kuh, die Oma, die Cousine, die Katze

(alles wat je biologisch gezien als 'vrouwelijk' kunt aanmerken.)

Slide 6 - Diapositive

Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden (= Substantive)
!Regel om te onthouden!
Veel zelfstandige naamwoorden die eindigen op: -e
die Banknote, die Adresse






Slide 7 - Diapositive

Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden (= Substantive)
!Regel om te onthouden!
Woorden die eindigen op:
-heit (die Einheit)
-keit (die Freundlichkeit)
-ung (die Umgebung)
-schaft (die Freundschaft)






Slide 8 - Diapositive

Onzijdige zelfstandige naamwoorden
Wat is eigenlijk "onzijdig"?

!Regel om te onthouden!
Veel Nederlandse woorden waar 'het' voor staat, hebben in het Duits het lidwoord 'das'.

het paard = das Pferd  (niet mannelijk??)
het raam = das Fenster
het lied = das Lied



Slide 9 - Diapositive

Onzijdige zelfstandige naamwoorden
!Regel om te onthouden!
Voor werkwoorden kan je ook 'het' zetten. In het Duits komt er dan ook 'das' voor.

het werken = das Arbeiten
het lezen = das Lesen
het lopen = das Laufen

Voorbeeld:
"Het lopen    is   voor   oude  mensen        vaak    lastig."
"Das Laufen ist  für    ältere  Menschen   oft       schwierig."



Slide 10 - Diapositive

Sleepvragen
Sleep de blauwe vakjes naar de rode.

Slide 11 - Diapositive

voor mannelijke woorden gebruik je
voor vrouwelijke woorden gebruik je
voor onzijdige woorden gebruik je
voor meervoud gebruik je
das
der
die
die

Slide 12 - Question de remorquage

der
der
das
das
die
das
die
das

Slide 13 - Question de remorquage

Multiple choice
A, B of C ?

Slide 14 - Diapositive

der, die oder das?

Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

der, die oder das?

Hengst
A
die
B
der
C
das

Slide 16 - Quiz

der, die oder das?

Pause
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

der, die oder das?

Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quiz

der, die oder das?

Eltern
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quiz

der, die oder das?

Eintrittskarte
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quiz

der, die oder das?

Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

Der, die oder das?

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

der, die oder das?

Theater
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

der, die oder das?

Brille
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

der, die oder das?

Banane
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

der, die oder das?

Brötchen (broodje)
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

der, die oder das?

Stier
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

der, die oder das?

Jahr
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

der, die oder das?

Haar
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

der, die oder das?

Onkel
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

der, die oder das?

Katze
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

der, die oder das?

Tier (dier)
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quiz

Yesss! Ik kan het!

(Alle antwoorden zijn goed!)
A
Ja !
B
Nog niet helemaal
C
Nee
D
Ik snap er echt niets van.

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Diapositive