Être

Le verbe être

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Le verbe être

Slide 1 - Diapositive

Dans ce cours...
- Ik weet wat het werkwoord être is
- Ik kan het werkwoord être vervoegen
- Ik kan het werkwoord être gebruiken in een zin

Slide 2 - Diapositive

Être = zijn
je suis = ik ben
tu es = jij bent
il / elle est = hij / zij is
on est = wij zijn
nous sommes = wij zijn
vous êtes = jullie zijn, u bent
ils/elles sont = zij zijn

Slide 3 - Diapositive

La roue
Vervoeg het werkwoord être.

Slide 4 - Diapositive

Persoonlijk vnw vervangen
Soms wil je in plaats van hij/zij is (il / elle est ) of zij zijn (ils/elles sont ) een naam gebruiken. 

Dit doe je zo:
Is het een persoon -> EST (Paul est français)
Zijn het meerdere personen -> SONT (Paul et Marion sont français)

Slide 5 - Diapositive

Elle ... une fille.
A
es
B
est
C
suis

Slide 6 - Quiz

Je ... Pierre.
A
suis
B
sont
C
es

Slide 7 - Quiz

Nous ... à l'école.
A
sont
B
êtes
C
sommes

Slide 8 - Quiz

Maxime et Claire ... des amies.
A
sont
B
est
C
suis

Slide 9 - Quiz

Vous ... français?

Slide 10 - Question ouverte

Tu ... mon ami.

Slide 11 - Question ouverte

Non, je ... néerlandais.

Slide 12 - Question ouverte

Pierre ... grand.

Slide 13 - Question ouverte

Wie ben jij?
Schrijf een Franse zin.

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal: Hij is Frans.

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal: zij zijn Nederlands.

Slide 16 - Question ouverte

Très bien
Faire exercices:
TL: 16, 17, 18, 19 (blz. 110 t/m 113)
Havo: 16, 17, 18, 19 (blz. 112 t/m 115)

Slide 17 - Diapositive