Formatieve toets spelling. Lees de zin goed, denk na wat er wordt gevraagd en vul dan het antwoord in. Soms zijn er twee antwoorden mogelijk.
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1-4
Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Nederlands Spelling
Formatieve toets spelling. Lees de zin goed, denk na wat er wordt gevraagd en vul dan het antwoord in. Soms zijn er twee antwoorden mogelijk.
Slide 1 - Diapositive
De geërgerde werknemers (bonzen-v.t.) boos op de deur
A
bonsde
B
bonsden
C
bonste
D
bonsten
Slide 2 - Quiz
De leerling-kok (braden) het vlees aan beide kanten goudbruin
A
braden
B
braade
C
braadde
D
braadden
Slide 3 - Quiz
Gisteren (updaten) Marnix zijn laptop opnieuw
A
update
B
updatede
C
updatete
D
updated
Slide 4 - Quiz
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. Als u met uw creditcard betaal.., moet u dit wel melden.
A
Betaald
B
Betaaldt
C
Betaalt
D
Betaal
Slide 5 - Quiz
Naar alle mensen die langs de kant stonden, hebben de prinsen (wuiven)
A
gewuift
B
gewuifd
C
gewuivt
D
gewuivd
Slide 6 - Quiz
Toen de show was afgelopen, verlieten de bezoekers al (lachen) het theater.
A
lachent
B
lachendt
C
lachend
D
lachenden
Slide 7 - Quiz
Jij hebt dit goed (timen)
A
getimed
B
getimt
C
getimet
D
getimd
Slide 8 - Quiz
Gisteren (paintballen) de teams in een loods
A
Paintballden
B
Paintbalde
C
Paintbalden
D
Paintballde
Slide 9 - Quiz
Herman en zijn vriendin (reizen) vorig jaar naar Indonesie.
A
reiste
B
reisten
C
reisde
D
reisden
Slide 10 - Quiz
Denk jij dat zijn directeur iedereen altijd vertrouw...
A
Vertrouwt
B
Vertouwdt
C
Vertrouwd
D
Vertrouwdd
Slide 11 - Quiz
Hoe schrijf je het meervoud van paraplu
A
parapluujen
B
paraplu’s
C
paraplu's
Slide 12 - Quiz
Welke samenstelling is goed?
A
Manenschijn
B
Maneschijn
C
Manensschijn
Slide 13 - Quiz
Welke samenstellingen is goed?
A
aspergessoep
B
aspergensoep
C
aspergesoep
D
aspergersoep
Slide 14 - Quiz
Welke samenstelling is goed?
A
hondenhok
B
meningverschil
C
berensterk
D
rodehond
Slide 15 - Quiz
Welke samenstelling is goed?
A
ziekeauto
B
rodeskool
C
stationschef
D
manenschijn
Slide 16 - Quiz
Maak van onderstaande woorden een juiste samenstelling. Let op: sommige samenstellingen schrijf je met een koppelteken. politie uniform
A
politieuniform
B
politie-uniform
C
politie uniform
D
politiesuniform
Slide 17 - Quiz
Als er sprake is van een klinkerbotsing schrijven we samenstellingen met een koppelteken. Is er bij dit woord sprake van? Welke schrijfvorm is dan juist?
A
caféeigenaar
B
cafe-eigenaar
C
cafeeseigenaar
D
café-eigenaar
Slide 18 - Quiz
Waarom schrijf je dorpsschool?
A
Je hoort de -s- in dezelfde soort samenstellingen.
B
Je hoort de -s-.
C
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.
D
Het eerste woord heeft een meervoud op -en en op -s.
Slide 19 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
dokters tas
B
doktertas
C
dokterstas
Slide 20 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
minimum inkomen
B
minimuminkomen
Slide 21 - Quiz
Met of zonder tussen 'n'?
A
hogeschool
B
hogenschool
Slide 22 - Quiz
Met of zonder tussen 'n'?
A
kattebak
B
kattenbak
C
katenbak
D
katebak
Slide 23 - Quiz
Aan elkaar of los? Wat is juist?
A
tegenkomen
B
tegen komen
C
arbeidsmarkt
D
arbeid markt
Slide 24 - Quiz
Hoe schrijf je het meervoud van
olie
A
olien
B
oliën
C
olieën
D
olieden
Slide 25 - Quiz
Hoe schrijf je het meervouw van cactus
A
cactusen
B
cactussen
C
tactici
Slide 26 - Quiz
Hoe schrijf je het meervoud van gelid
A
gelederen
B
gelederen
C
geleidden
Slide 27 - Quiz
Hoe schrijf je het meervoud van snelheid
A
snelheiden
B
snelheden
C
snelligheiden
Slide 28 - Quiz
Wanneer schrijf je teveel of te veel?
A
teveel = er is een overschot aan iets
B
te veel = er is een overschot aan iets
C
teveel = er ergens een groot aantal van
D
te veel = er is ergens een groot aantal van
Slide 29 - Quiz
Heb jij ooit wel eens (teveel/ te veel) bankbiljetten teruggekregen?
Wat is het juiste antwoord?
A
teveel
B
te veel
Slide 30 - Quiz
Ik koop een pak (halfvolle/ half volle) melk.
Wat is het juiste antwoord?
A
halfvolle
B
half volle
Slide 31 - Quiz
De broek die mijn moeder voor mij kocht was (te kort/ tekort).
Wat is het juiste antwoord?
A
te kort
B
tekort
Slide 32 - Quiz
Ik krijg van mijn broer (alles behalve/allesbehalve) zijn pinpas.
Wat is het juiste antwoord?
A
alles behalve
B
allesbehalve
Slide 33 - Quiz
Mijn zusje is (alles behalve/allesbehalve) aardig.
Wat is het juiste antwoord?
A
alles behalve
B
allesbehalve
Slide 34 - Quiz
De auto reed (snel weg/snelweg) naar de (snel weg/snelweg).
A
snelweg / snel weg
B
snel weg / snelweg
C
snel weg / snel weg
D
snelweg / snelweg
Slide 35 - Quiz
De (eerste prijswinnaar/eersteprijswinnaar) was de (eerste prijs winnaar/eersteprijswinnaar) van de nieuwe wielrenwedstrijd.
Wat is het juiste antwoord?
A
eerste prijswinnaar - eersteprijswinnaar
B
eersteprijswinnaar - eerste prijswinnaar
C
eerste prijswinnaar - eerste prijswinnaar
D
eersteprijswinnaar - eersteprijswinnaar.
Slide 36 - Quiz
De (klasgenoot/klas genoot) van een voorstelling die door een (klasgenoot/klas genoot) werd gespeeld.
Wat is het juiste antwoord?
A
klas genoot - klas genoot
B
klasgenoot - klasgenoot
C
klas genoot - klasgenoot
D
klasgenoot - klas genoot
Slide 37 - Quiz
De taart moet (ten minste/tenminste) nog 5 minuten in de oven, als je (ten minste/tenminste) de taart gaar wil hebben om op te eten.
Wat is het juiste antwoord?
A
tenminste - tenminste
B
ten minste - ten minste
C
tenminste - ten minste
D
ten minste - tenminste
Slide 38 - Quiz
Laatste vraag van de formatieve toets.
Lever de toets in, aan het einde van de dag krijg jij het cijfer van deze toets. Oefen de onderdelen waarin jij fouten hebt gemaakt nog een keer op Juf Melis.