Vrijdag 4 februari

Goedemorgen! 
Goed dat je er bent.
 
  • Maak je mobiel alvast klaar om in te leveren.
  • Pak je Chromebook en meld je aan voor de LessonUp van vandaag. 
 

1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
MentorlesVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Goedemorgen! 
Goed dat je er bent.
 
  • Maak je mobiel alvast klaar om in te leveren.
  • Pak je Chromebook en meld je aan voor de LessonUp van vandaag. 
 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

1e lesuur:
09.00 - 09.45
Economie

Slide 6 - Diapositive

Leerdoel
Tijdens deze les leer je hoe je een tekort aan geld kunt voorkomen, en wat het begrip 'interen' betekent.

Slide 7 - Diapositive

Een budget
De meeste mensen ontvangen iedere maand geld. Dit kan komen uit werk of een uitkering. Om ervoor te zorgen dat je niet meer uitgeeft dan er binnenkomt heb je een budget nodig. 


Een budget is een vast bedrag dat beschikbaar is voor een bepaalde soort uitgaven. 

Slide 8 - Diapositive

Stel je verdient 1100 euro per maand. Je betaalt 700 euro aan vaste lasten.
Is het dan verstandig om nog 600 euro aan kleding en eten uit te geven? Waarom wel of niet?

Slide 9 - Question ouverte

Sparen en interen
Je hebt bij de vorige vraag gezien dat je ook teveel geld kunt uitgeven, dan ontstaat er een tekort
Het tegenovergestelde kan ook, je geeft minder uit dan er binnenkomt. In dat geval kun je sparen
Als je in dure maanden meer geld nodig hebt, dan kun je gebruik maken van je spaargeld. Het uitgeven van spaargeld wordt interen genoemd.

Slide 10 - Diapositive

Samengevat:
  • Een budget is wat beschikbaar is voor uitgaven.
  • Sparen doen je door geld opzij te leggen voor later of onverwachte uitgaven.
  • Bij interen maak je gebruik van je spaargeld om bijvoorbeeld een tekort aan inkomen op te vangen, of een incidentele uitgave te doen. 

Slide 11 - Diapositive

Geef aan waar sprake van is.
Johan wil graag een nieuwe fiets, hij legt hiervoor iedere maand geld opzij.

A
interen
B
sparen
C
budgetteren
D
geen van allen

Slide 12 - Quiz

Mike heeft een maand niet gewerkt maar moet wel zijn rekeningen betalen.
In het geval van Mike is dus sprake van . . . ?
A
sparen
B
interen
C
budgetteren
D
geen van allen

Slide 13 - Quiz

Aan de slag!
timer
15:00

Slide 14 - Diapositive

2e lesuur:
9.30 - 10.15 
Gym

Slide 15 - Diapositive

Pauze 10.15-10.30

Slide 16 - Diapositive

3e lesuur:
10.00 - 10.45
NASK

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Smelten en stollen zijn fase-veranderingen. Bij een fase-verandering verandert de fase van een stof. De stof gaat van één fase naar een andere fase.
  
– stollen: de stof gaat van vloeibaar naar vast (water wordt ijs);
– smelten: de stof gaat van vast naar vloeibaar (ijs wordt water).



Slide 21 - Diapositive

Welke fase-verandering zie je als het vriest?
A
ijs wordt water
B
water wordt ijs

Slide 22 - Quiz

Je doet een ijsklontje in een glas limonade.

Wat gebeurt er dan met het ijsklontje?
A
Het ijsklontje gaat stollen
B
het ijsklontje gaat bevriezen
C
het ijsklontje gaat smelten
D
het ijsklontje gaat afkoelen

Slide 23 - Quiz

Als het vriest, kan water gaan stollen.

Een ander woord voor stollen van water is

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

verdampen
stollen
smelten
condenseren

Slide 30 - Question de remorquage

Slide 31 - Diapositive

Aan de slag!
timer
30:00

Slide 32 - Diapositive

4e lesuur:
11.00 - 11.45
Aardrijkskunde

Slide 33 - Diapositive

Op welke manieren kan er hoogwater ontstaan?

Als er veel/weinig regen valt.
A
veel
B
weinig

Slide 34 - Quiz

Op welke manieren kan er hoogwater ontstaan?

Als veel/weinig sneeuw smelt.
A
veel
B
weinig

Slide 35 - Quiz

Op welke manieren kan er hoogwater ontstaan?

Als er veel/weinig water in de grond wegzakt.
A
veel
B
weinig

Slide 36 - Quiz

Op welke manieren kan er hoogwater ontstaan?

Als er veel/weinig water verdampt in het stroomgebied.
A
veel
B
weinig

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Vidéo

zand
klei
komgronden
hogere

Slide 40 - Question de remorquage

Waarom ligt het zand dichter bij de rivier dan de klei?
Omdat zandkorrels lichter/zwaarder zijn dan kleideeltjes.
A
lichter
B
zwaarder

Slide 41 - Quiz

Aan de slag!
timer
30:00

Slide 42 - Diapositive

Pauze 12.00-12.20

Slide 43 - Diapositive

Lezen 12.20-12.30

Slide 44 - Diapositive

5e en 6e lesuur:
12.30 - 14.30
Special Heroes 


Slide 45 - Diapositive

Afsluiting

Slide 46 - Diapositive