Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Thema 4
Ordening
Mw. Sevinç
3KB
Slide 1 - Diapositive
§1 Organismen ordenen
Leerdoelen:
Je kunt organismen indelen door te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken.
Je kunt de kenmerken noemen van de cellen van bacteriën, schimmels, planten en dieren.
Slide 2 - Diapositive
De 4 rijken
Worden ingedeeld op basis van de celkenmerken.
• aantal cellen
• aanwezigheid van celkernen
• aanwezigheid van celwanden
• aanwezigheid van bladgroenkorrels
Slide 3 - Diapositive
Welke 4 rijken zijn er?
Slide 4 - Question ouverte
Slide 5 - Diapositive
Eencellige organismen: bestaan uit één cel.
bijvoorbeeld bacteriën, gist (schimmel) of een alg (plant).
Meercellige organismen: niet alle cellen hebben dezelfde vorm/ functie.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Welke overeenkomst in eigenschappen hebben de eukaryoten?
Slide 8 - Question ouverte
Bacteriën
Eencellig
Celwand
Geen celkern; chromosomen liggen los in het cytoplasma
Geen bladgroenkorrels
Slide 9 - Diapositive
Schimmels
Eencellig of meercellig
Celwand
Celkern
Geen bladgroenkorrels
Slide 10 - Diapositive
Planten
Eencellig of meercellig
Celwand
Celkern
Bladgroenkorrels; komen voor in het cytoplasma. Hierin vindt fotosynthese plaats.
Slide 11 - Diapositive
Dieren
Eencellig of meercellig
Geen celwand
Celkern
Geen bladgroenkorrels
Slide 12 - Diapositive
Indeling van de dieren groepen:
Slide 13 - Diapositive
Aan de slag
Maken H4.1: opdracht 1 t/m 8 in het boek.
Test jezelf 4.1 (online)
Af? Maken samenvatting/ begrippenlijst 4.1 in je schrift.
Slide 14 - Diapositive
§2 Bacteriën en schimmels
Leerdoelen:
Je kunt de kenmerken van bacteriën noemen.
Je kunt de kenmerken van schimmels noemen.
Je kunt beschrijven hoe bacteriën en schimmels nuttig zijn voor de mens en de natuur.
Je kunt beschrijven hoe bacteriën en schimmels schadelijk kunnen zijn voor mensen.
Slide 15 - Diapositive
Bacteriën
Micro-organismen die zichtbaar zijn onder een elektronenmicroscoop.
Hebben geen celkern -> Chromosomen liggen los in het cytoplasma.
Hebben zweepharen -> voortbeweging.
Slide 16 - Diapositive
Voortplanting door celdeling.
Een bacterie kan zich elk halfuur delen.
Slide 17 - Diapositive
Schimmels
Meeste schimmels zijn meercellig, behalve gisten (eencellig).
Meercellige schimmels bestaan uit schimmeldraden (lange dunne draden).
Bijvoorbeeld schimmelkaas.
Slide 18 - Diapositive
Eencellige schimmels planten zich voort door celdeling.
De celdeling bij gistcellen vindt plaats door knopvorming.
De gistcel vormt een knop die zich afsplitst.
De knop bevat een kopie van alle chromosomen van de schimmelcel.
Slide 19 - Diapositive
Meercellige schimmels planten zich meestal voort door middel van sporen.
Dit zijn cellen waaruit een nieuwe schimmel kan ontstaan. Bij veel soorten schimmels ontstaan de sporen aan de uiteinden van de schimmeldraden die omhoog groeien.
Paddestoel is het vruchtlichaam (onderdeel) van een schimmel.
Slide 20 - Diapositive
Schrijf een voordeel/ nut van bacteriën en schimmels in de natuur.
Slide 21 - Question ouverte
Schrijf waarom bacteriën en schimmels schadelijk kunnen zijn.
Slide 22 - Question ouverte
Nut en schade
Bacteriën en schimmels zijn reducenten.
Zij breken dode resten van dieren/ planten in de natuur af.
Sommige bacteriën en schimmels zijn ziekteverwekkers.
- Zwemmerseczeem is een voorbeeld van een schimmelinfectie.
Om bacteriële infecties te bestrijden krijg je antibiotica.
Slide 23 - Diapositive
Biotechnologie =
Op een technische manier gebruikmaken van biologie voor dingen die de mens belangrijk, nuttig of lekker vindt.
Met bacteriën en schimmels kan je allebei stoffen maken.
bijvoorbeeld zuurkool, yoghurt, antibiotica, wasmiddelen etc.
Slide 24 - Diapositive
Bacteriën:
het hormoon insuline: diabetespatienten gebruiken dit voor het suikergehalte in het bloed te regelen.
Schimmels:
Antibiotica. Penicilline wordt gemaakt door de penseelschimmel. De penseelschimmel is een voorbeeld van een nuttige schimmel.
Slide 25 - Diapositive
Aan de slag
Maken H4.2: opdracht 1 t/m 8 in het boek.
Test jezelf 4.2 (online)
Af? Maken samenvatting/ begrippenlijst 4.2 in je schrift.
Slide 26 - Diapositive
§3 Planten en dieren
Leerdoelen:
Je kunt planten indelen door te kijken naar de bouw en de manier van voortplanten.
Je kunt dieren indelen door te kijken naar de symmetrie en het skelet.
Slide 27 - Diapositive
Planten ordenen
Bij het ordenen van planten wordt er gekeken naar de plantenorganen en de voortplantingswijze.
Eencellige en meercellige planten.
Zaadplanten: planten zich voort met zaden. Deze zaden ontstaan in de vruchten en/ of bloemen van de plant.
Sporenplanten: planten zich voort met sporen.
een spore is eencellig.
een sporenplant is meercellig.
Slide 28 - Diapositive
Welke afbeelding geeft een sporenplant weer?
afbeelding 1 afbeelding 2
Slide 29 - Diapositive
Vaatplanten
Meercellige planten hebben een vatenstelsel.
De vaten vervoeren water en voedingsstoffen door alle delen
van een plant.
Alle meercellige planten met vaten worden ingedeeld bij
de groep van de vaatplanten.
Slide 30 - Diapositive
Wieren (algen)
Wieren kunnen eencellig of meercellig zijn.
Kenmerken:
Wieren hebben geen wortels, vaten, stengels, bladeren en bloemen.
Zij leven meestal in een vochtige omgeving, bijvoorbeeld in zeeën en meren.
Voortplanting:
Eencellige wieren: planten zich voort door deling.
Meercellige wieren planten zich voort met sporen.
Slide 31 - Diapositive
Zeewier (meercellig)
Boomalg (eencellig)
Slide 32 - Diapositive
Indeling meercellige planten
1. Zaadplanten
Kenmerken:
• wortels, stengels en bladeren
• vaten voor transport
• voortplanting door zaden
Bijvoorbeeld: een appelboom
Slide 33 - Diapositive
Indeling meercellige planten
2. Paardenstaarten
Kenmerken:
• wortels, stengels en bladeren
• stengels zijn hol en geleed (in verbinding met elkaar)
• vaten voor transport
• voortplanting door sporen
Bijvoorbeeld: paardenstaart
Slide 34 - Diapositive
Indeling meercellige planten
3. Varens
Kenmerken:
• wortels, stengels en bladeren
• grote, ingesneden bladeren
• vaten voor transport
• voortplanting door sporen
De sporen komen voor in sporenhoopjes op de
onderkant van een sporenplant.
Slide 35 - Diapositive
Indeling meercellige planten
4. Mossen
Kenmerken:
• stengels en bladeren
• geen echte wortels
• geen vaten
• voortplanting door sporen
Bijvoorbeeld: peermos.
De sporen komen voor in sporendoosjes.
Slide 36 - Diapositive
Aan de slag
Maken H4.3: opdracht 1, 2, 5, 6 & 10 in het boek.
Slide 37 - Diapositive
Dieren ordenen
Bij het ordenen van dieren zijn de belangrijkste kenmerken de symmetrie en het skelet.
Tweezijdig symmetrisch
Veelzijdig symmetrisch
Niet symmetrisch
inwendig skelet
uitwendig skelet
geen skelet
Slide 38 - Diapositive
Slide 39 - Diapositive
Slide 40 - Diapositive
1. Sponsdieren:
Kenmerken:
• niet-symmetrisch
• stevige hoornvezels tussen de cellen
• zitten meestal vast op de bodem van de zee
2. Neteldieren:
Kenmerken:
• veelzijdig symmetrisch
• meestal geen skelet
• leven in het water
• vangen hun prooi met tentakels (vangarmen)
Slide 41 - Diapositive
3. Wormen:
Kenmerken:
• tweezijdig symmetrisch
• geen skelet
• het lichaam is lang en dun
4. Weekdieren:
Kenmerken:
• tweezijdig symmetrisch
• meestal een schelp of huisje als skelet
Slide 42 - Diapositive
5. Geleedpotigen
Kenmerken:
• tweezijdig symmetrisch
• het skelet is een pantser
6. Stekelhuidigen
Kenmerken:
• veelzijdig symmetrisch
• inwendig skelet van kalk
• de huid is bedekt met stekels of
knobbels
• leven op de bodem van de zee
Slide 43 - Diapositive
7. Gewervelden
Kenmerken:
• tweezijdig symmetrisch
• een inwendig skelet
Slide 44 - Diapositive
Aan de slag
Maken H4.3: opdracht 3, 4, 7, 8 & 9 in het boek.
Test jezelf 4.3 (online)
Af? Maken samenvatting/ begrippenlijst 4.3 in je schrift.
Slide 45 - Diapositive
§4 Geleedpotigen en gewervelden
Leerdoelen:
1. Je kunt geleedpotigen indelen door te kijken naar het aantal segmenten en het aantal poten.
2. Je kunt gewervelden indelen door te kijken naar de bouw en de manier van voortplanten.
Slide 46 - Diapositive
Slide 47 - Diapositive
Geleedpotigen
Kenmerken:
- Zijn opgebouwd uit leden en segmenten. (afbeelding 1 & 2).
- Aan de segmenten zitten poten.
- Uitwendig skelet (pantser om het lichaam, vervellen).