12 mei - bijvoeglijke bepaling

Welkom!
Nakijken
Bijvoeglijke bepaling
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Nakijken
Bijvoeglijke bepaling

Slide 1 - Diapositive

Herhaling

Slide 2 - Diapositive

Nu weer verder met grammatica: wat zijn de twee soorten grammatica?

Slide 3 - Question ouverte

Qua zinsdelen benoemen kun je nu benoemen:
Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde (je weet wel, met dat koppelwerkwoord)

Lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetsel voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
 

Slide 4 - Diapositive

Wat doet een  bijvoeglijke bepaling?

  1. ‘Voegt’ extra informatie ‘bij’ een zelfstandig naamwoord
  2. Direct voor of achter zelfstandig naamwoord. 
  3. Hoort wel bij het zinsdeel, kan er niet van worden 'losgetrokken' of worden verplaatst in de zin. 

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord ook alweer?????



Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Herkennen bijv. bep. stappen:
  1. Zitten er zelfstandig naamwoorden in de zinsdelen?
  2. Staan daar bijvoeglijke naamwoorden of telwoorden voor (of achter)? 
Zo ja, dat zijn de bijvoeglijke bepalingen 
Let op: er kunnen meerdere bijvoeglijke bepalingen staan bij 1 zelfstandig naamwoord: 
Vijf rode fietsen | stonden | bij het hek.

Slide 7 - Diapositive

Herkennen bijv. bep. let op
  • Kan ook achter het zelfstandig naamwoord . Dan begint het vaak met voorzetsel.  Bijv. " Ik pas vandaag op de stomme hond van mijn tante."  

  • Soms: bijvoeglijke bepaling in bijvoeglijke bepaling

Mijn oma woont in een flat naast de kathedraal van Parijs.


Slide 8 - Diapositive

Bijvoeglijke bepalingen geven dus extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
Het hoort wel bij redekundig ontleden, maar geeft geen zinsdeel aan maar een zinsdeelstuk
 

Slide 9 - Diapositive

wat zijn de bijvoeglijke bepalingen in deze zinnen?  
Mijn vijf grote zussen zijn de leukste meiden uit de buurt. 

Een supergoede voetballer uit Denemarken kreeg afgelopen zaterdag een onverwachte hartaanval. 

In Zambia  is een zeldzame heldergroene smaragd van anderhalve kilo gevonden.


Slide 10 - Diapositive

Geven

Hoofdrol:
de persoon die geeft (onderwerp)

Onmisbare rol:
dat wat gegeven wordt (lv)

(On)misbare rol:
wie het geven ontvangt (mv)
Het meisje geeft hem een ijsje


Het meisje = onderwerp

ijsje = lijdend voorwerp


hem = meewerkend voorwerp

Slide 11 - Diapositive

Het meisje gaf hem een ijsje.

Feitelijke zin, maar je weet niets over de omstandigheden.

Omstandigheden zijn belangrijk om de tekst te begrijpen en om de context te weten.
Decor

Het meisje gaf hem een ijsje op het strand.
Het meisje gaf hem een ijsje bij haar thuis.
Het meisje gaf hem gisteren een ijsje.
Het meisje gaf hem iedere dag een ijsje.

Slide 12 - Diapositive

Het meisje gaf hem een ijsje.

Feitelijke zin, maar je weet niets over de omstandigheden.

Omstandigheden zijn belangrijk om de tekst te begrijpen en om de context te weten.
Drama

Het meisje gaf hem een ijsje, omdat ze verliefd op hem is.
Het meisje gaf hem liever een ijsje.
Het meisje gaf hem geïrriteerd een ijsje.
Hoewel hij het niet lust, gaf het meisje hem een ijsje.
Het meisje gaf hem niet een ijsje.

Slide 13 - Diapositive

Vul onderstaande kale zin aan met minimaal 2 bijwoordelijke bepalingen (denk aan tijd, reden, plaats etc.)

SC Heerenveen verliest veel punten.

Slide 14 - Carte mentale

Bijvoeglijke bepaling
Het meisje gaf hem een ijsje.




Slide 15 - Diapositive

Bijvoeglijke bepaling
Het meisje gaf hem een ijsje.

Het lieve meisje gaf hem een duur ijsje.


Slide 16 - Diapositive

In het verre land kreeg ze trek in pindakaas.
A
verre
B
trek

Slide 17 - Quiz

De nimmer te verzadigen draak verslond de jonkvrouw.
A
nimmer te verzadigen
B
verslond

Slide 18 - Quiz

In de trein zag Marie de schrijver die ze zo bewonderde.
A
in de trein
B
die ze zo bewonderde

Slide 19 - Quiz

Vul onderstaande kale zin aan met minimaal 2 bijwoordelijke bepalingen (denk aan tijd, reden, plaats etc.) en 2 bijvoeglijke bepalingen.

De docent legt de leerstof uit aan de leerling.

Slide 20 - Carte mentale

De bijvoeglijke bepaling

Maak in stilte startopdracht, opdracht 1 t/m 4

Grammatica H4 - Bijvoeglijke bepaling

Slide 21 - Diapositive