H4 - Hallo, hoe gaat het?

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

1.4 - Hallo, hoe gaat het?

Veel oefeningen zijn op meerdere niveaus:

                               /             /

Kies zelf welk niveau geschikt is voor je klas.

Laat de leerlingen blz. 10 in het werkboek pakken.

1. Lees de volgende dialoog langzaam voor. Tel het aantal       woorden mee op je vingers.

- Hoe gaat het?

- Goed, en met jou?

- Ook goed. Dankjewel.

2. Herhaal dit met "niet zo goed" en "niet goed".

3. Laat de leerlingen meekijken in het werkboek. Wijs                steeds op de smileys en laat het met je mimiek zien.

4. Laat de leerlingen de zinnen herhalen.

Laat de leerlingen blz. 10 in het werkboek pakken.

1. Lees de volgende dialoog langzaam voor. Tel het aantal       woorden mee op je vingers.

- Hoe gaat het met jou?

- Het gaat niet zo goed. En met jou?

- Het gaat wel.

2. Herhaal dit met "het gaat goed" en "niet goed".

3. Laat de leerlingen meekijken in het werkboek. Wijs                steeds op de smileys en laat het met je mimiek zien.

4. Laat de leerlingen de zinnen herhalen.

1. Kopieer voor alle leerlingen een setje smileys.

2. Laat de smileys uitknippen.

3. Laat de leerlingen d.m.v. een kettingvraag aan elkaar vragen hoe het gaat.

    Vraag eerst zelf aan leerling 1: Hoe gaat het?

4. De leerling houdt de juiste smiley omhoog.

5. Daarna vraagt leerling 1 aan leerling 2 hoe het gaat, enz.

1. Kopieer voor alle leerlingen een setje smileys.

2. Laat de smileys uitknippen.

3. Laat de leerlingen d.m.v. een kettingvraag aan elkaar vragen hoe het gaat.

    Vraag eerst zelf aan leerling 1: Hoe gaat het (met jou)?

4. De leerling antwoordt met Goed / Niet zo goed / Niet goed.

     De leerling houdt de juiste smiley omhoog.

5. Daarna vraagt leerling 1 aan leerling 2 hoe het gaat, enz.

1. Laat de leerlingen d.m.v. een kettingvraag aan elkaar vragen hoe het gaat.

   Vraag eerst zelf aan leerling 1: Hoe gaat het met jou?

2. De leerling antwoordt met Het gaat goed / Het gaat niet zo goed - 

    Het gaat wel / Het gaat niet goed.

3. Daarna vraagt leerling 1 aan leerling 2 hoe het gaat, enz.

1. Lees de volgende zinnen duidelijk voor:

Wat zeg ik als ik jou zie?

Ik zeg: Hallo!

Hallo!

Ik zeg: Goedemorgen / Goedemiddag (afhankelijk van het tijdstip van de les).

Goedemorgen / Goedemiddag!

2. Herhaal:

Hallo!

Goedemorgen / Goedemiddag!

3. Laat de leerlingen deze zinnen herhalen.

4. Lees de volgende zinnen duidelijk voor.               Maak met gebaren duidelijk dat je afscheid       neemt.

Wat zeg ik als ik wegga?

Ik zeg: Fijne dag!

Fijne dag!

Ik zeg: Tot ziens!

Tot ziens!

Ik zeg: Doei!

Doei!

5. Herhaal:

Fijne dag!

Tot ziens!

Doei!

6. Laat de leerlingen deze zinnen herhalen.

7. Laat de leerlingen door het lokaal lopen. Als zij                iemand tegenkomen, zeggen ze één van de                    begroetingen.

    Herhaal dit met de afscheidsgroeten.

1. Lees de eerste zin duidelijk voor.

2. Tel de woorden terwijl je meetelt op je vingers.        Laat de leerlingen meetellen.

3. Lees de zin nog een keer en laat de leerlingen          samen met jou de zin herhalen.

4. Laat de leerlingen de zin als klas (zonder jou)            herhalen.

5. Zeg de zin nog een keer in een sneller tempo.

6. Laat de leerlingen de zin nog een keer zeggen.

7. Spreek steeds sneller en kijk hoe snel de                    leerlingen kunnen.

8. Herhaal met de rest van de zinnen.

De zinnen staan op niveau.

Zinnen

*    Hoe gaat het?

**   Hoe gaat het met jou?

*    Het gaat goed.

**   Goed, en met jou?

*** Met mij gaat het goed.

**   Ook goed, dank je wel!

*     Niet zo goed.

**   Het gaat niet zo goed.

***  Het gaat wel.

*     En met jou?

*     Niet goed.

**   Het gaat niet goed.

*    Dankjewel.

*    Fijne dag!

*    Tot ziens!

*    Doei!

Taalriedels

Speel de taalriedels af en laat de leerlingen ze herhalen.

Laat de leerlingen nu online 

Hoofdstuk 4 maken op www.ncbstart.nl.