regelmatige werkwoorden 4VWO

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

regelmatige werkwoorden

De volgende onderdelen worden uitgelegd hieronder

• imparfait
• futur
• conditionnel
• subjonctif'
• impératif
• ww -ir
• ww -re
• ww -oir

l'imparfait

nous-vorm regel

Om de imparfait te maken heb je van de présent (tegenwoordige tijd) de nous-vorm nodig.

je reçois

tu reçois

il reçoit

nous recevons

vous recevez

ils reçoivent

recevons

Daar haal je -ons vanaf

= recev

Dat is je stam die nodig hebt om de imparfait te maken

ond:

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

stam:

recev

recev

recev

recev

recec

recev

uitgang imparfait:

ais

ais

ait

ions

iez

aient

de futur (de toekomende tijd)

vervoeging

het hele werkwoord + deze uitgangen:

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

ai

as

a

ons

ez

ont

exemple, danser:

je danserai

jij zal dansen =?

let op!

bij werkwoorden op -oir en -re houd je de stam van de présent + r aan als stam:

Je recevrai (recevoir)

je vendrai (vendre)

vergelijk met:

j'aimerai (aimer)

je finirai (finir)

le conditionnel

le conditionnel

= zou + hele werkwoord (NL)

1 werkwoordstijd (FR)

Wordt gevormd door het hele werkwoord + de volgende uitgangen:

-ais

-ais

-ait

-ions

-iez

-aient

exemple: marcher

je marcherais (ik zou lopen)

tu marcherais (jij zou lopen)

il marcherait (hij zou lopen)

nous marcherions (wij zouden lopen)

vous marcheriez (jullie zouden lopen)

ils marcheraient (zij zouden lopen).

Si j'étais toi, je ______ ce film. (regarder, conditionnel)

subjonctif

aanvoegende wijs

" Leve de Koning, Leve de Koningin"

In het Frans veel gebruikt, bijv. 

• na bepaalde werkwoorden, 
• uitdrukkingen, 
• bijzinnen 
• bij bepaalde bedoelingen zoals een wens, twijfel of bevelen geven. 

De subjonctif wordt vaak gebruikt in een bijzin die na de hoofdzin komt, 

De bijzin begint met 'que'

 

De hoofdzin drukt dan het volgende uit:

een gevoel  (je suis content que tu sois là)

een noodzaak  (il faut que tu fasses tes devoirs)

een wil/wens (je veux que tu m'aides)

een twijfel, mogelijkheid: (il est possible qu'il parte tôt) 

vervoeging

stam maken:

3e persoon meervoud,  - ent eraf

parler - parlent - parl

finir - finissent - finiss

vendre - vendent - vend

uitgang

-e

-es

-e

-ions

-iez

-ent

https:

impératif

3 vormen

parle! (spreek!)

parlons! (laten we spreken!)

parlez! (spreek!)

impératif

3 vormen

parle! (spreek!) 2e persoon mv, s eraf

parlons! (laten we spreken!) 1e persoon mv

parlez! (spreek!) 2e persoon mv

werkwoorden op -ir

werkwoorden op -ir

bijvoorbeeld: choisir

présent:

stam = chois

je

tu 

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

chois

chois

chois

chois

chois

chois

is

is

it

issons

issez

issent

Regelmatige ww op -ir

Quelques exemples:

choisir (kiezen)

finir (eindigen)

punir (straffen)

agir (handelen)

bâtir (bouwen)

bénir (zegenen)

ou regardez ce lien

La mère _____ son fils.
(punir, présent)

Les ouvriers ______ un immeuble.
(bâtir, présent)

wij kiezen

1. nous choisons
2. nous choisirons
3. nous choisissons
4. nous choions

Nous _____ ensemble.
(agir, présent)

choisir

je 

tu

il /elle/on

nous

vous

ils/elles

choisis

choisis

choisit

choisissons

choisissez

choisissent

choisiss

choisiss

choisiss

choisiss

choisiss

choisiss

ais

ais

ait

ions

iez

aient

présent

imparfait

imparfait = 

1. nous vorm van de présent 
2. - ons 
3. + uitgang

nous choisissons = wij kiezen.
Wat is dan: wij kozen?

Je ______ mes devoirs (finir, imparfait)

Wat is de p.c. van: je finis

werkwoorden op -re

regelmatige werkwoorden op -re

bijv. 

attendre

rendre

vendre

descendre

stam

Voor de présent  en passé composé maak je op dezelfde manier de stam:

hele werkwoord - re = stam

 rendre

présent (tegenwoordige tijd)

ond:

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

stam:

rend

rend

rend

rend

rend

rend

uitgang:

s

s

-

ons

ez

ent

 rendre

passé composé (voltooide tijd)

ond:

j

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

stam:

rend

rend

rend

rend

rend

rend

uitgang:

u

u

u

u

u

u 

hulpww:

ai

as

a

avons

avez

ont

Ik heb verkocht = ?

wij stappen uit = ?

werkwoorden -oir

recevoir

devoir

apercevoir

stam

= hele werkwoord - evoir

uitgangen

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

ois

ois

oit

evons

evez

oivent

verbes -oir

exemple: recevoir (ontvangen)

présent:

je reçois

tu reçois

il reçoit

nous recevons

vous recevez

ils reçoivent

imparfait:

je recevais

futur:

je recevrai

conditionnel:

je recevrais

passé composé:

j'ai reçu

impératif:

reçois!

subjonctif:

je reçoive

présent:

je reçois

tu reçois

il reçoit

nous recevons

vous recevez

ils reçoivent

présent:

je dois

tu dois

il doit

nous devons

vous recevez

ils doivent

verbes -oir

exemple: devoir(moeten) - evoir

présent:

je dois

tu dois

il doit

nous devons

vous recevez

ils doivent

imparfait:

je devais

futur:

je devrai

conditionnel:

je devrais

passé composé:

j'ai dû

impératif:

dois!

subjonctif:

je doive