Licht en beeld en beweging en verkeer les 6

Licht en beeld





Herhaling H1 en H2

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Licht en beeld





Herhaling H1 en H2

Slide 1 - Diapositive

Twee auto's rijden achter elkaar op de snelweg met een snelheid van 120km/h. Plotseling moet de voorste auto remmen. Om een botsing te voorkomen moet de achterste auto ook vol in de remmen. De chauffeur van de achterste auto heeft een reactietijd van 0,50s. De voorste auto remt met een remvertraging van 5,5m/s². De tweede auto remt met een remvertraging van 5,2 m/s². Op het moment dat de achterste auto begint met remmen is de afstand tussen de auto's 12m. Botsen de auto's op elkaar?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Een motorrijder staat stil voor een stoplicht. Als het groen wordt versnelt hij gedurende 4,5 s met een versnelling van 3 m/s². Bereken de afgelegde afstand.

Slide 4 - Diapositive

Een vliegtuig vertrekt vanaf Schiphol met een versnelling van 3,5m/s². Bereken hoelang het duurt voordat dit vliegtuig een afstand van 400 m heeft afgelegd. 

Slide 5 - Diapositive

Een cheeta versnelt gedurende 5,0 seconde eenparig hij legt hierbij een afstand af van 107m. Berekende de versnelling.
Gegeven:
Gevraagd:
Uitwerking:

Slide 6 - Diapositive

Een vliegtuig versnelt eenparig met een versnelling van 55m/s² in 6,1s. Bereken de tijd die hij hierover doet.
Gegeven:
Gevraagd:
Uitwerking:

Slide 7 - Diapositive

Een raceauto versnelt eenparig met een versnelling van 63m/s² in 4,1s. Bereken de tijd die hij hierover doet.
Gegeven:
Gevraagd:
Uitwerking:

Slide 8 - Diapositive

Een boom met een lengte van 3,20m wordt gefotografeerd met een digitale camera. Op de lichtgevoelige chip is de boom slechts 4,2 cm lang. 
a. Bereken de lineaire vergroting van de man. 
0,01311,3102

Slide 9 - Diapositive

b. De afstand tussen de cameralens en de chip bedraagt 4,3 cm. Bereken de afstand tussen de boom en de cameralens
v=Nb0,0134,3=327,61cm3,2m

Slide 10 - Diapositive

Een 3,5 cm lange spin wordt geprojecteerd op een scherm. Op het scherm heeft de spin een lengte van 95 cm. De afstand tussen de spin en de (projectie-)lens bedraagt 15 cm. 
a. Bereken de afstand tussen de lens en het scherm.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

b. Bereken de brandpuntsafstand van de lens.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Op 10 cm voor een bolle lens wordt een voorwerp geplaatst. Deze lens geeft een virtueel beeld op 40 cm voor de lens. 
a. Bereken de lineaire vergroting.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

b. Het (virtuele) beeld is 15 cm lang. Bereken hoe groot het voorwerp is.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

c.
Bereken de brandpuntsafstand van de lens.

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Een vlam met een hoogte van 8 cm wordt met behulp van een bolle lens op de muur geprojecteerd. De brandpuntsafstand van de lens is 15 cm. De afstand tussen de lens en de muur bedraagt 25 cm. Bereken de hoogte van de geprojecteerde vlam.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Marieke heeft een dia van de Brandaris (de vuurtoren op Terschelling). De afstand van de dia tot de projectielens bedraagt 18 cm. De brandpuntsafstand van de lens bedraagt 16 cm. Op het projectiescherm heeft de Brandaris een hoogte van 23 cm. Bereken hoe groot de Brandaris op de dia is.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Wat wordt bedoeld met accommoderen?
  • Accommoderen is het boller worden van de ooglens. 

Slide 25 - Diapositive

Wat verstaan we onder het nabijheidspunt?
  • Het nabijheidspunt is het dichtstbijzijnde punt dat je nog scherp kunt zien.

Slide 26 - Diapositive

Worden je ogen moe van niet accommoderen of juist van maximaal accommoderen?
  • Van maximaal accommoderen.

Slide 27 - Diapositive

Kees kijkt naar een auto die steeds dichter bij komt.
Worden zijn ooglenzen steeds boller of steeds minder bol?
  • Zijn ooglenzen worden steeds boller. 

Slide 28 - Diapositive

postzegel
In de figuur hiernaast bekijkt Jan
een postzegel door een loep. De
brandpunten van de loep zijn met
F aangegeven. Het nabijheidspunt
van Jan is met N aangegeven.
Construeer eerst het beeld van de
postzegel. Leg daarna uit waarom
Jan de postzegel niet scherp kan
zien.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Heeft een bijziend persoon een bril met bolle of holle lenzen nodig?
  • Bijziend persoon: bril met holle lenzen nodig.

Slide 31 - Diapositive

Kan een bijziend persoon (zonder bril) iets in de verte scherp zien?
  • Bijziend persoon: kan niet in de verte scherp zien.

Slide 32 - Diapositive

Kon een jager uit de oertijd beter verziend of bijziend zijn?
  • Jager in oertijd: beter verziend.

Slide 33 - Diapositive

Klaas heeft een bril met holle lenzen. Hij wil een postzegel van heel dichtbij bekijken. Heeft hij zijn bril dan nodig of niet? Licht je antwoord toe. 
  • Klaas is bijziend. Hij heeft holle lenzen nodig voor in de verte.
    Voor een postzegel dichtbij heeft hij geen bril nodig.

Slide 34 - Diapositive

Kees en Iris hebben allebei een oogafwijking.
Van Kees ligt het vertepunt 50 cm voor het oog en het  nabijheidspunt 10 cm voor het oog. 
Van Iris ligt het vertepunt 35 cm achter het oog en het nabijheidspunt 70 cm voor het oog. 
Welke oogafwijkingen hebben Kees en Iris? Kies hierbij uit: bijziendheid en verziendheid.



  • Kees: bijziend
  • Iris: verziend

Slide 35 - Diapositive

Bij het ouder worden (vaak al na het 40-ste levensjaar) neemt de elasticiteit van de ooglens af. Daardoor kan het oog niet meer zo goed accommoderen. Zal hierdoor de plaats van het nabijheidspunt veranderen? Zo ja, hoe?

  • Het nabijheidspunt schuift van het oog af.

Slide 36 - Diapositive

Een oude man heeft een leesbril nodig voor dichtbij. Bevat deze bolle of holle lenzen?
  • Bijziendheid en ouderdomskwaal

Slide 37 - Diapositive

Huiswerk voor
leren hfd 1 en hfd2

Slide 38 - Diapositive