Verhoudingen 1F
1 / 13
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Je bent jarig en trakteert op muffins op je werk.
Je maakt voor 30 collega's muffins.
Uit 1 pak haal je 5 muffins en 1 pak kost 3 euro.
Hoeveel kost je traktatie?
Je maakt voor 30 collega's muffins.
Uit 1 pak haal je 5 muffins en 1 pak kost 3 euro.
Hoeveel kost je traktatie?
Slide 2 - Question ouverte
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
5 kilo uien kost €3
Hoeveel kost 20 kilo?
Hoeveel kost 20 kilo?
5
10
20
3
6
?
Slide 5 - Question ouverte
100 gram noten kost €1,85
Hoeveel kost 200 gram?
Hoeveel kost 200 gram?
A
3,60
B
2,70
C
3,70
D
Geen idee
Slide 6 - Quiz
Je fietst 60 km in 3 uur.
Hoeveel km fiets je in 1 uur?
Hoeveel km fiets je in 1 uur?
Slide 7 - Carte mentale
Slide 8 - Diapositive
Voor 10 oliebollen heb je 200 gram bloem nodig. Hoeveel gram heb je nodig voor 15 oliebollen?
Slide 9 - Carte mentale
Slide 10 - Diapositive
2 liter frisdrank kost €2,30
Hoeveel kost 6 liter frisdrank?
Hoeveel kost 6 liter frisdrank?
Slide 11 - Carte mentale
1 zak van 5 kilo aardappels kost €2,75
Hoeveel kost 20 kilo aardappels?
Hoeveel kost 20 kilo aardappels?
Slide 12 - Question ouverte
1 zak sinaasappels = 9 sinaasappels
1 zak kost €2,80
Je hebt 45 sinaasappels nodig.
Hoeveel zakken moet je kopen en hoeveel kost dit?
1 zak kost €2,80
Je hebt 45 sinaasappels nodig.
Hoeveel zakken moet je kopen en hoeveel kost dit?
