Grammaire - werkwoordtijd: Passé Composé

Grammaire | temps du verbe: Passé Composé
Deel 1: passé composé met 'avoir'
  • Schriftelijke uitleg
  • Uitlegfilmpje werkwoord (youtube)
  • Oefenvragen
Deel 2: passé composé met 'être'
  • Schriftelijke uitleg
  • Uitlegfilmpje werkwoord (youtube)
  • Uitlegfilmpje werkwoord (boek)
  • Oefenvragen
Algemeen
  • Websites met extra oefeningen
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Grammaire | temps du verbe: Passé Composé
Deel 1: passé composé met 'avoir'
  • Schriftelijke uitleg
  • Uitlegfilmpje werkwoord (youtube)
  • Oefenvragen
Deel 2: passé composé met 'être'
  • Schriftelijke uitleg
  • Uitlegfilmpje werkwoord (youtube)
  • Uitlegfilmpje werkwoord (boek)
  • Oefenvragen
Algemeen
  • Websites met extra oefeningen

Slide 1 - Diapositive

Deel 1: Grammaire | Passé Composé met avoir
Schrijf dit rijtje op.
Let ook op de uitzonderingen op de volgende pagina.

Slide 2 - Diapositive

Grammaire | Passé Composé
Schrijf de uitzonderingen op.*
niet elke klas/jaarlaag hoeft ze allemaal te kennen.

Havo 2: avoir & être
Vwo 2: avoir, être & faire
Vwo 3: alle uitzonderingen

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Uit welke elementen bestaat de passé composé in het Frans? Sleep die elementen naar het juiste vakje
Passé  composé
Hulpwerkwoord avoir of être
lijden voorwerp
Heel werkwoord (infinitief)
Voltooid deelwoord
onderwerp

Slide 5 - Question de remorquage

I. Les pronoms personnels (vaak het onderwerp)
Enkelvoud
Meervoud
Ik
Jij
Hij
Zij (ev.)
Men,
We
Wij
Jullie, U
Zij (mnl.)
Zij
(vrl.)
Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
ils
Elles

Slide 6 - Question de remorquage

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
II. Hulpwerkwoord 'avoir'
a
as
a
avons
avez
ont

Slide 7 - Question de remorquage

parler
regarder
écouter
voyager
travailler
acheter
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
IIIa. Voltooid deelwoord (regelmatig op -er)
Infinitief      | Voltooid deelwoord 
parlé
regardé
écouté
voyagé
travaillé
acheté

Slide 8 - Question de remorquage


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: U heeft gepraat

Slide 9 - Question ouverte


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Jij hebt gekocht

Slide 10 - Question ouverte


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Jean en Marie hebben gekeken

Slide 11 - Question ouverte

partir
sortir
reussir
attendre
vendre
descendre
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
IIIa. Voltooid deelwoord (regelmatig op -ir / -re )
Infinitief     | Voltooid deelwoord 
Havo 2 hoeft deze allemaal (nog) niet te kennen.
parti
sorti
réussi
attendu
vendu
descendu

Slide 12 - Question de remorquage


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Ik heb gewacht (attendre)

Slide 13 - Question ouverte


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Men heeft verkocht (vendre)

Slide 14 - Question ouverte

Passé composé
faire
j'ai
prendre
tu as
être
il a
avoir
on a
vouloir
nous avons
IIIb. Voltooid deelwoord (onregelmatige)
Nb: niet elke jaarlaag hoeft ze allemaal te kennen:
Havo 2: être & avoir
Vwo 2: être, avoir & faire 
Vwo 3: allemaal
fait
été
eu
pris
voulu

Slide 15 - Question de remorquage


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Jij bent geweest (être)

Slide 16 - Question ouverte


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Ik heb gemaakt/gedaan (faire)

Slide 17 - Question ouverte


Passé composé met hulpwerkwoord avoir
Vertaal: Wij hebben gehad (avoir)

Slide 18 - Question ouverte

Einde deel 1
Fini (klaar)
Je hebt nu alles geleerd over de passé composé met het hulpwerkwoord avoir (ik heb gehad, wij hebben gepraat etc.)
Extra oefenen? Zie alle oefenwebsite aan het einde van deze LessonUp.
 
Deel 2 
Hierna komt deel 2. Hier leer je alles over de passé composé met het hulpwerkwoord être  (ik ben gegaan, wij zijn gevallen etc.)

Slide 19 - Diapositive

Deel 2: Grammaire | Passé Composé met être
Schrijf dit rijtje op.
Let Op; uitleg gaat verder op volgende pagina.

Slide 20 - Diapositive

Grammaire | Passé Composé met être
Maak hier voor jezelf een samenvatting van.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Uit welke elementen bestaat de passé composé in het Frans? Sleep die elementen naar het juiste vakje
Passé  composé
Hulpwerkwoord avoir of être
lijden voorwerp
Heel werkwoord (infinitief)
Voltooid deelwoord
onderwerp

Slide 23 - Question de remorquage

Les pronoms personnels
Enkelvoud
Meervoud
Ik
Jij
Hij
Zij (ev.)
Men,
We
Wij
Jullie, U
Zij (mnl.)
Zij
(vrl.)
Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
ils
Elles

Slide 24 - Question de remorquage

gaan
aller
komen

venir
aankomen

arriver
vertrekken

partir
naar binnen gaan
entrer
uitgaan

sortir
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Voltooid deelwoorden met hulpwerkwoord être
Nederlands                    | Voltooid deelw.     | Frans infinitief
Deel 1, van de werkwoorden die in de passé composé het hulpwerkwoord être krijgen.
allé
venu
arrivé
parti
entré
sorti

Slide 25 - Question de remorquage

monter
instappen
descendre

naar beneden gaan
rester

blijven
rentrer

naar huis gaan
retourner

teruggaan
tomber

vallen
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Voltooid deelwoorden met hulpwerkwoord être
Nederlands                    | Voltooid deelw.     | Frans infinitief
Deel 2, van de werkwoorden die in de passé composé het hulpwerkwoord être krijgen.
monté
descendu
resté
rentré
retourné
tombé

Slide 26 - Question de remorquage

Passé composé
mnl.ev
(il, le livre, Pierre etc.)
vrl.ev.
(elle, la table, Marie etc.)
mnl.mv
(les garçons)
vrl.mv
(les filles)
IIIb. Voltooid deelwoord (onregelmatige)
Wat moet er achter het voltooid deelwoord komen als de passé composé vervoegd wordt met hulpwerkwoord être?
- (niets)
+es
+ e
+s

Slide 27 - Question de remorquage


Rep. Un1 | Grammaire 'Passé composé' | être
Pierre ...... (tomber)
A
tombe
B
est tombé
C
est tombée
D
est tombés

Slide 28 - Quiz


 Grammaire 'Passé composé' | être
Monsieur, vous ..... ? (rester)
A
restez
B
êtes restée
C
êtes restés
D
êtes resté

Slide 29 - Quiz


Rep. Un1 | Grammaire 'Passé composé' | être
Les filles .... ..... à Paris (aller)
A
vont
B
ont été
C
sont allé
D
sont allées

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Lien

Extra oefenen ? 1/2
Onbeperkte oefeningen:
  • www.verbuga.eu [ klik op Nederlandse vlag!]
  • Temps (tijd): 
    * = passé composé
    ** = présent +  passé composé (voor het verschil)
  • Irréguliers (onregelmatige) : avoir & être (faire)
  • réguliers: arriver, parler
  • Vink aan: Nederlands - Frans
  • Bevestig
  • Probeer zo veel mogelijk op 100% te houden.

Slide 32 - Diapositive

Extra oefenen ? 2/2
Websites

Slide 33 - Diapositive