signaalwoorden
1 / 26
La durée de la leçon est: 15 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welk woord is géén Opsomming
A
although
B
and
C
furthermore
D
besides
Slide 2 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
that's why?
that's why?
A
opsomming
B
oorzaak/gevolg
C
reden
Slide 3 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
consequently?
consequently?
A
opsomming
B
oorzaak/gevolg
C
reden
Slide 4 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
what's more?
what's more?
A
opsomming
B
oorzaak/gevolg
C
reden
Slide 5 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
since?
since?
A
opsomming
B
oorzaak/gevolg
C
reden
Slide 6 - Quiz
Opsomming/toevoeging
too
too
A
ook
B
of
C
zowel
Slide 7 - Quiz
Wat is de functie van het signaalwoord 'because' in deze zin:
The student went home because she was ill.
The student went home because she was ill.
A
voorbeeld
B
reden
C
opsomming
D
conclusie
Slide 8 - Quiz
Welk woord is géén vergelijking
A
although
B
equally
C
just like
D
as if
Slide 9 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
except?
except?
A
tegenstelling
B
vergelijking
Slide 10 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
by contrast?
by contrast?
A
tegenstelling
B
vergelijking
Slide 11 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
unless?
unless?
A
tegenstelling
B
vergelijking
Slide 12 - Quiz
(vergelijking)
just like
just like
A
zoals
B
hetzelfde
C
net zo (als)
Slide 13 - Quiz
Wat is de functie van het signaalwoord 'because' in deze zin:
The student went home because she was ill.
The student went home because she was ill.
A
voorbeeld
B
reden
C
opsomming
D
conclusie
Slide 14 - Quiz
vertaal:
but
but
Slide 15 - Question ouverte
vertaal:
on the one hand
on the one hand
Slide 16 - Question ouverte
vertaal:
on the other hand
on the other hand
Slide 17 - Question ouverte
Welk woord is géén conclusie
A
after all
B
indeed
C
thus
D
unless
Slide 18 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
this shows?
this shows?
A
Conclusie
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tijd/volgorde
Slide 19 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
later?
later?
A
Conclusie
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tijd/volgorde
Slide 20 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
meanwhile?
meanwhile?
A
Conclusie
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tijd/volgorde
Slide 21 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
namely?
namely?
A
Conclusie
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tijd/volgorde
Slide 22 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
provided?
provided?
A
Conclusie
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tijd/volgorde
Slide 23 - Quiz
Wat voor signaalwoord is
indeed?
indeed?
A
Conclusie
B
voorwaarde
C
voorbeeld
D
tijd/volgorde
Slide 24 - Quiz
(conclusie)
in short
in short
A
tenslotte
B
inderdaad
C
kortom
Slide 25 - Quiz
Wat is de functie van het signaalwoord 'provided' in deze zin:
The student was allowed her phone, provided she would use it to study.
The student was allowed her phone, provided she would use it to study.
A
conclusie
B
voorwaarde
C
voorbeels
D
tijd/volgorde
