Leestekens: punt, uitroepteken, vraagteken

Interpunctie deel 1
Schrift Nederlands
Laptop

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Interpunctie deel 1
Schrift Nederlands
Laptop

Slide 1 - Diapositive

Vakantie
Schrijf twee hoogtepunten op van je vakantie.

Wat is het lekkerste dat je hebt gegeten?
Wat was het minst leuke?
Is er iets geks gebeurd? Zo ja, wat?


Slide 2 - Diapositive

Wat mis je in deze tekst?

Slide 3 - Diapositive

Vandaag
1. Kennis ophalen leestekens
2. Punt, vraagteken, uitroepteken
3. Theorie toepassen in vragen
4. Stukje schrijven over de hoogtepunten van je vakantie

Slide 4 - Diapositive

Welke leestekens zijn er?

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Soorten zinnen
Aan het eind van een vertelzin staat een punt.  .
Aan het eind van een vraagzin staat een vraagteken. ?
Aan het eind van een zin met een gebod staat een uitroepteken. !

Slide 7 - Diapositive

Vandaag gaan we nog een keertje oefenen met leestekens zetten zonder leestekens kun je zinnen als deze moeilijker lezen
WELK LEESTEKENs MIS JE?
A
vraagtekens
B
uitroeptekens
C
punten
D
van alles wat

Slide 8 - Quiz

Typ de zin over en voeg de leestekens toe:
Zijn vriendschappen tussen dieren wel zo bijzonder ze komen best vaak voor

Slide 9 - Question ouverte

Typ de zin over met de juiste leestekens:
Kijk naar onze kip die is bevriend met een konijntje

Slide 10 - Question ouverte

Typ de zin over met de juiste leestekens:
Zijn moeder is dood daarom zorgt zij voor hem

Slide 11 - Question ouverte

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 12 - Question ouverte


bekijk en lees 
de strip

Slide 13 - Diapositive

Wie zegt wat?
Wie zegt de zinnen waarin iets gevraagd wordt?
Wie zegt de zinnen waarin je iets moet doen?
Wie zegt de zinnen waarin iets verteld wordt?
juf
Maura
Seger

Slide 14 - Question de remorquage

Een punt gebruik je aan het einde van een zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat is dit voor een zin?

Wie heeft de koekjes opgegeten?
A
een vraagzin
B
een zin met een gebod
C
een vertelzin

Slide 16 - Quiz

Wat moet er achter de zin staan?
Ga staan
A
.
B
!
C
?

Slide 17 - Quiz

Wat moet er achter de zin staan?
De hond loopt over straat
A
.
B
!
C
?

Slide 18 - Quiz

Wat moet er achter de zin staan?
Wil jij even een lepel uit de keuken pakken
A
.
B
!
C
?

Slide 19 - Quiz

Wat moet er achter de zin staan?
Het is niet warm buiten
A
?
B
.
C
!

Slide 20 - Quiz

Vakantie
Lees je verhaal.
Check je leestekens.
Klopt het? Vul aan waar er nog een leesteken ontbreekt.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 23 - Quiz