2H - Les 17 - STG

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

2H - Miércoles 26 de octubre - STG

¿Qué hacemos hoy?

• Quizlet
• Bijvoeglijk naamwoord
• Aanwijzend voornaamwoord
• Las clases anteriores
• Deberes

Wat weet je nog van het bijvoeglijk naamwoord?

Bijv. nw: Van mannelijk naar vrouwelijk

Woord eindigt op, uitgang: 

1. o

rojo

2. Medeklinker

azul

3. e 
verde

Blijft hetzelfde

Blijft hetzelfde

Wordt een a

Van enkelvoud naar meervoud

Woord eindigt op: 

1. klinker

(verde, colombiano)

2. Medeklinker

(azul, ciudad) 

+ s

+ es

Welke vorm van het bijvoeglijk naamwoord staat er op de lege plek?

El bolígrafo es ______.

1. blanco
2. blancos
3. blanca
4. blancas

1. Wat is er fout aan deze zin?
2. Wat moet het dan wel zijn?

Las pizarras son rojos.

Noteer de Spaanse vertaling!

Los zapatos son ______ (verde)

Noteer de Spaanse vertaling!

La silla es ______ (azul)

Noteer de Spaanse vertaling!

Las gatas son ______ (amarillo)

Bijvoeglijk naamwoorden

Wat je moet weten:

• Bijvoeglijke naamwoorden staan in het Spaans bijna altijd achter het zelfstandig naamwoord.
• Bijvoeglijke naamwoorden richten zich naar het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan (mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud)
  

1. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -O

bijvoorbeeld: bonito (mooi), divertido (leuk), pequeño (klein)

Bij de bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -o verandert de -o in een -a als het bijvoeglijk naamwoord bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat. 

vb: el libro bonito (het mooie boek)

       la casa bonita (het mooie huis)

2. Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -E.

bijvoorbeeld: inteligente (intelligent), horrible (verschrikkelijk)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -e veranderen niet wanneer ze bij een een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan. 

vb: el chico inteligente (de intelligente jongen)

       la chica inteligente (het intelligente meisje)

3. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker.

bijvoorbeeld: genial (geniaal), azul (blauw)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker veranderen niet wanneer ze bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan. 

vb: el coche azul (de blauwe auto)

       la carpeta azul (de blauwe map)

Meervoud van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden.

• Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een klinker krijgen in het meervoud een -s.

vb: el chico inteligente --> los chicos inteligentes

        la casa grande          --> las casas grandes

• Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker krijgen in het meervoud -es.

vb: el profesor genial --> los profesores geniales

       la situación difícil --> las situaciones difíciles

VERGEET NIET HET LIDWOORD OOK IN HET MEERVOUD TE ZETTEN!!!

Sleep het verkeerde woord naar de prullenbak.

2. Mi clase es

1. Mi teléfono móvil es

3. María está

4. Las carpetas son

5. Es una chica

6. El español es

negro /

negra.

grande /

grandes.

contento /

contenta.

rojas /

rojos.

simpática /

simpático.

genial /

genialo.

Zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm:

Mi proferosa tiene un coche ____ (naranja).

Het bijvoeglijk naamwoord:

Mi armario es...

1. rojo
2. roje
3. rojas
4. rojos

Het bijvoeglijk naamwoord:
Mis padres son bastante ...

1. viejos
2. simpáticas
3. amable
4. bueno

Het bijvoeglijk naamwoord:

Mi cama es ...

1. blanco
2. blanca
3. blancas
4. blanque

Welke vier kleuren veranderen niet?

1. lila, naranja, rosa, azul
2. naranja, rosa, lila, amarillo
3. rosa, lila, naranja, violeta
4. violeta, lila, rosa, verde

Los demonstrativos- aanwijzende voornaamwoorden

De vorm van het aanwijzend voornaamwoord hangt in het Spaans af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Aanwijzende voornaamwoorden.

esta

estos

estas

este

niña

instituto

música

deportes

profesor

bolígrafos

mesas

sillas

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.
... mochila es roja.

1. Esta
2. Estas
3. Este
4. Estos

Aanwijzende voornaamwoorden:

Me gusta ___________ falda

1. esto
2. esta
3. estos
4. estas

Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord.

Deze boeken zijn van mij. = ____ libros son míos.

1. estos
2. estas
3. este
4. esta

Aanwijzende voornaamwoorden:

Me gustan ___________ pantalones

1. estos
2. estas
3. este
4. esta

Persoonlijke voornaamwoorden

ik	yo
jij	tú
hij - zij - u	él - ella - usted
wij	nosotros/-as
jullie	vosotros/-as
zij meervoud - u meervoud	ellos - ellas - ustedes

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij:
Paco y yo

1. vosotros/as
2. tú
3. yo
4. nosotros/as

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor:
La señora García

1. ustedes
2. usted
3. el
4. vosotros

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?

1. rojo, azul y amarillo
2. arriba, debajo, al lado
3. yo, usted, nosotros
4. bien, mal, terrible

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor: Pedro

1. yo
2. él
3. ella
4. tú

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij?
Anna y Angelica

1. ellos
2. ellas
3. ella
4. ello

yo (ik)

tú (jij)

él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)

vosotros, vosotras (jullie)

ellos, ellas,ustedes (zij)

SER (zijn)

persoonsvormen

soy (ik ben)

eres (jij bent)

es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)

sois (jullie zijn)

son ( zij zijn, u bent) (mv)

vervoeging

Sleep de vormen van ser naar de juiste plek.

nosotros

yo

él, ella, ud.

tú

vosotros

ellos, ellas, uds.

eres

somos

es

soy

son

sois

_______ (yo) española
Ik ben Spaanse.

______ (tú) Elena
Jij bent Elena

______ (nosotros) de Madrid.
Wij komen uit Madrid.

Carlos y yo .....................(ser)holandeses.

1. eres
2. es
3. somos
4. sois

Mis amigos...................(ser)muy simpáticos.

1. somos
2. sois
3. son
4. es

Vul de juiste vorm van SER in.
Yo.....................(ser)estudiante.

1. eres
2. soy
3. somos
4. son

La profesora de español..........................(ser)mexicana.

1. es
2. eres
3. somos
4. soy

Wat is de juiste vervoeging van
vosotros (ser)

1. eres
2. somos
3. soy
4. sois

ser, yo

1. soy
2. eres
3. es
4. sois

Werkwoord: llamarse (heten)

¿Qué significa heten en Español?

1. vivir
2. llamarse
3. ser
4. tener

Welke is geen "verbo reflexivo"?

1. Ducharse
2. Llamarse
3. Levantarse
4. Comer

Él _________ (llamarse) Juan López.

1. se llama
2. me llamo
3. llama
4. llamarse

llamarse, tú

1. llamas
2. se llama
3. te llamas
4. llama

llamarse, nosotros

1. nos llamamos
2. os llamáis
3. se llaman
4. te llamas

Mis hermanos (llamarse) Joaquín y Sabina

1. se llama
2. llama
3. os llamáis
4. se llaman

Trabajamos

Página 24, ej 2 & 3