Unit 2.5 - Comparisons

English
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

English

Slide 1 - Diapositive

Matilda proefwerk op dinsdag 17 december


Planning deze les
1. Matilda
2. Uitleg Comparisons
3. Practise Comparisons
4. Work on homework






Slide 2 - Diapositive

Comparisons

Slide 3 - Diapositive

Comparisons 
In het Nederlands noemen we ze trappen van vergelijkingen.
Gebruik: Om mensen of dingen te beschrijven
Je vergelijkt ze met elkaar. 
Comparative: Vergrotende trap
  Superlative: Overtreffende trap. 
C
B
A
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.

Slide 4 - Diapositive

Comparisons 
Woorden van 1 lettergreep/syllable:
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est
old
older
oldest

Slide 5 - Diapositive

Comparisons 
Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Vergrotende trap: more 
- Overtreffende trap: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 6 - Diapositive

Comparisons 
Woorden van 2 lettergrepen - eindigend op -le/-er/-ow/-y
- Vergrotende trap: -er
- Overtreffende trap: -est

Woorden van 2 lettergrepen - niet eindigend op -le/-er/-ow/-y
- Vergrotende trap: more
- Overtreffende trap: most


Slide 7 - Diapositive

Exception to the rule:


goed - beter - best
good - better - best

slecht - slechter - slechtst(e)
bad - worse - worst





Slide 8 - Diapositive

Let op
- De vergrotende trap gebruik je als je 2 dingen met elkaar vergelijkt. 
       bv: Today is a better day than yesterday.
- De overtreffende trap gebruik je als je 1 ding met meerdere dingen vergelijkt.
       bv: Today is the best day of my life!
- In de vergrotende trap gebruik je altijd than
        bv: Our trick was cleverer than theirs
In de overtreffende trap gebruik je altijd the
        bv: That is the smallest box there is.
- Als je 2 gelijken met elkaar vergelijkt krijg je as...as...
       bv: Today is as good as yesterday

Slide 9 - Diapositive

Welk rijtje is juist?
A
Good - Better - Best
B
Good - Gooder - Goodest
C
Beautiful - Beautifuler - Beautifulest
D
Small - More small - Most small

Slide 10 - Quiz

That group is _____ the other group.
A
the more serious
B
the most serious
C
more serious than
D
most serious than

Slide 11 - Quiz

It is _____ to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest

Slide 12 - Quiz

Vul het goede antwoord in:
That is the ……………(beautiful) car I've ever seen!

Slide 13 - Question ouverte

Vul het goede antwoord in:
You won the lottery? You must be the ………………… (lucky) person in the world.

Slide 14 - Question ouverte

Vul het goede antwoord in:
My dad plays tennis much ………… (good) my mum.

Slide 15 - Question ouverte

Doelen van de les
Ik kan comparisons (vergelijkingen) toepassen in de zin.
A
0 - 25%
B
25 - 50%
C
50 - 75%
D
75 - 100%

Slide 16 - Quiz

Homework
DO:

- Lesson 5: exc. 2-6 (p.78-81)

Study:
- Info on comparisons(p.92)
- Vocab lesson 5 (p.93)
Staat ook op quizlet





Slide 17 - Diapositive