Herhaling Grammar Theme 4 & Theme 5

Never have I ever .....

present perfect 
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Never have I ever .....

present perfect 

Slide 1 - Diapositive

Herhaling


                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 2 - Diapositive

Wat is dan het voltooid deelwoord?
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 3 - Diapositive

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted

Slide 4 - Diapositive

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het derde woord uit de rijtjes 
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought

Slide 5 - Diapositive

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

___ you ever ___ (live) in China before?
A
Have lived
B
Has lived

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm in van de Present Perfect:

The dogs ___ ___ (not - eat) anything for three days.
A
haven't ate
B
hasn't ate
C
haven't eaten
D
hasn't eaten

Slide 7 - Quiz

Present Perfect
Wordt gebruikt als iets in het verleden is gebeurd en nog steeds voortduurt.
He has lived in Arnhem since 1973.

Slide 8 - Diapositive

Uitzondering
het is wel afgelopen maar je gebruikt toch 
de present perfect

Het is  afgelopen maar het resultaat is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.


I have lost my keys.
Je bent niet meer bezig je sleutels te verliezen maar het resultaat ( bv. je kunt je huis niet in) is belangrijker dan wanneer het is gebeurd.

Slide 9 - Diapositive

Als je iets nog nooit heb gedaan of je hebt iets altijd al willen doen 
ervaringen
is in het verleden begonnen en nog niet afgelopen.
I've never been to Paris.
dus present perfect

Slide 10 - Diapositive

before / lately / up till now / for / for how long / just 
already / never / ever / since / so far / yet
signaalwoorden :
(als deze woorden in de zin staan moet je meestal de present perfect gebruiken)

Slide 11 - Diapositive

Most used KEYWORDS PRESENT PERFECT - Always FIJNE JAS!
If these words are in a sentence you have to use the present perfect
  • Always
  • F   for  (+ time reference)
  • Y   yet
  • N   never 
  • E   ever 

  • J   just 
  • A   already
  • S   since 

Slide 12 - Diapositive

They ...........(buy) their car two years ago
A
bought
B
have bought
C
has bought

Slide 13 - Quiz

is het al afgelopen?
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ja
staat er in de zin
wanneer het is
gebeurd?
ja
past simple
nee
present perfect
(have/has volt dw)

Slide 14 - Diapositive

Wordorder and 'used to' 

Slide 15 - Diapositive

De volgorde in een Engelse zin
In een normale zin in het Engels hebben de woorden een vaste volgorde.
Voorbeeld: wie, doet wat, waar, wanneer?
My sister - cycled - to school - yesterday.
Dit is voor Nederlanders niet vanzelf sprekend
Mijn zus fietste gisteren naar school.

Slide 16 - Diapositive

Bepalingen van plaats en tijd
Bepalingen van plaats en tijd staan meestal achteraan in de zin.
Je kunt een tijdbepaling ook vooraan in de zin plaatsen, maar niet in vragende zinnen!!!!
Plaats komt altijd voor tijd!
I saw my teacher in the gym yesterday.
Yesterday I saw my teacer in the gym.

Slide 17 - Diapositive

Maar waar zet je bijwoorden van frequentie / tijd?

Bijwoorden van tijd ( always, often, sometimes, never, usually, rarely ) geven aan hoe vaak iets wel of niet gebeurt. Zie bladzijde 156 tekstboek.  
Ze staan voor het werkwoord.
Behalve als er een vorm van  to be  in de zin staat. Dan staan ze erachter:
He is often late for work.

Slide 18 - Diapositive

Wie
doet wat?
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 19 - Question de remorquage

Make the correct sentence:
met – her – ago – boyfriend – a – I – days – few

Slide 20 - Question ouverte

Make the correct sentence:
nine – usually – soccer – on – she – Thursdays – at – has – practice

Slide 21 - Question ouverte

And now 'used to'
Where do you put it and what do you alter in the sentence.
Grammar E of Theme 4,  MV2
   

Slide 22 - Diapositive

Zet 'used to' op de juiste plek en kijk ook of je iets moet veranderen in de zin.
Bob stayed in bed till ten.

Slide 23 - Question ouverte

Zet 'used to' op de juiste plek en kijk ook of je iets moet veranderen in de zin.
Mildred has paid for us all.

Slide 24 - Question ouverte

Zet 'used to' op de juiste plek en kijk ook of je iets moet veranderen in de zin.
As a child, Phil ran to school.

Slide 25 - Question ouverte

The future

The present continuous 
vs 
to be going to

Slide 26 - Diapositive

Hoe?
to be (zijn)
AM
ARE
IS
werkwoord
ING
+
+

Slide 27 - Diapositive

The present continuous
Je gebruikt de present continuous voor de future als je het hebt over afspraken in de toekomst / iets wat zeker gaat gebeuren.
De tijd en/of plaats staan al vast!

I am meeting Karlijn at the pub this weekend.
We are flying to New York tomorrow.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Hoe?
I
am 
going to
hele werkwoord
He/she/it
is 
going to
hele werkwoord
we/you/they
are 
going to
hele werkwoord

Slide 30 - Diapositive

To be going to + hele werkwoord
Je kunt ook 'to be going to' voor the future gebruiken. 
Je gebruikt 'to be going to' wanneer je een plan hebt maar deze nog niet vaststaat (geen tijd of plaats).
I'm going to buy new boots. 
Maar ook voor voorspellingen / dingen waarvan je bijna zeker weet of bewijs hebt dat het gaat gebeuren.
Look! The sky is getting dark, I think it  is going to rain.

Slide 31 - Diapositive

John ______ (play) in a concert this sunday.
A
Is playing
B
is going to play

Slide 32 - Quiz

Jack and I _______ (meet up) in London this Saturday.
A
are meeting up
B
are going to meet up

Slide 33 - Quiz

His parents ________ (buy) a new car.
A
are buying
B
are going to buy

Slide 34 - Quiz

I______(to take) a vacation next week. It's set now.
A
am taking
B
is taking
C
am going to take
D
am takeing

Slide 35 - Quiz