OFL - Luistervaardigheid Spaans
1 / 14
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Wat betekent het woord: El libro
A
De rugzak
B
Het boek
C
De pen
D
Het potlood
Slide 3 - Quiz
Wat heeft zij in haar rugzak ?
A
Una goma y un bolígrafo
B
Un sacapuntas y un zapato
C
Un papel y un libro
D
Un libro y un bocadillo
Slide 4 - Quiz
Combineer de woorden met de juiste vertalingen
sacapuntas
La regla
El estuche
El cuaderno
De puntenslijper
de liniaal
de etui
Het schrift
Slide 5 - Question de remorquage
Wat heeft de docent op haar tafel?
A
Libros y diccionarios
B
un ordenador y libros
C
Papeles y bolis
D
un estuche
Slide 6 - Quiz
Wat betekent het woord " Instituto" ?
A
basisschool
B
park
C
huis
D
middelbare school
Slide 7 - Quiz
Hoe zeg je het schoolbord in het Spaans?
A
La pizarra
B
los carteles
C
El escritorio
D
la silla
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Vidéo
Wat betekent la cocihna
A
De woonkamer
B
De slaapkamer
C
De keuken
D
De garage
Slide 10 - Quiz
Wat is het Spaanse woord voor toilet?
A
El salón
B
El dormitorio
C
La cocina
D
El baño
Slide 11 - Quiz
Benoem in het Spaans een meubel die je zag in de slaapkamer
Slide 12 - Question ouverte
Wat is de overeenkomst tussen jouw huis en dat van haar?
Slide 13 - Question ouverte
Wat is een verschil tussen jouw huis en dat van haar?
