1e les 1e jaarst 7sep 2021

voorstellen
rekenmaterie
instaptoets
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

voorstellen
rekenmaterie
instaptoets

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive


  • een bijzonderheid a.d.h.v. kaartjes

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Q1) 1.763+9.579=

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

Q2) Wat is het antwoord van de deelsom 32:5=
A
5
B
5 rest 6
C
6
D
6 rest 2

Slide 20 - Quiz

Q3)
3.985+3.154=
A
7.129
B
7.139
C
7.149
D
7.159

Slide 21 - Quiz

Q4)
110x379=
A
41.690
B
41.790
C
43.690
D
43.790

Slide 22 - Quiz

Q5) Een zwembad heeft lengte 9 m en breedte 8 m. wat is de omtrek van het zwembad?
A
34
B
44
C
52
D
72

Slide 23 - Quiz

Q6) Een tuin is 13 m lang en 8 m breed. hoeveel houten planken van 10 cm breed zijn er nodig om een schutting rondom de tuin te zetten?
A
420
B
210
C
2.100
D
2.200

Slide 24 - Quiz

Q7) 6.655+7.593=
A
14.148
B
14.248
C
14.348
D
14.448

Slide 25 - Quiz

Q8)
312 x 221=

Slide 26 - Question ouverte

Omrekenen van eenheden
Q9) Hoeveel meter zit er in een hectometer?
A
10
B
20
C
100
D
200

Slide 27 - Quiz

Q10) Als je per 54 brieven 9 euro aan postzegels nodig hebt, hoeveel brieven kun je dan versturen met 8 euro aan postzegels?

Slide 28 - Question ouverte

Q11) 608:152=

Slide 29 - Question ouverte

Q12) per 9 huishoudens staan er 2 fietsen voor de deur. hoeveel fietsen hebben 72 huishoudens?
A
8
B
14
C
16
D
18

Slide 30 - Quiz

Q14) Wat is het verschil in
temperatuur
A
30
B
31
C
32
D
33

Slide 31 - Quiz


A
schaal 1:15
B
schaal 1: 75

Slide 32 - Quiz

Q15) Eenheden omrekenen
1 uur hoeveel seconden is dat?
A
60
B
3600
C
600
D
24

Slide 33 - Quiz

Q16) Welk sportveld heeft de kleinste oppervlakte?
A
1
B
2
C
3

Slide 34 - Quiz

Q17) 9060-3824=
A
4136
B
4236
C
5136
D
5236

Slide 35 - Quiz

Q18) Welke fietsenverhuurder is naar verhouding het goedkoopst?
A
Toms fietsverhuur
B
fietshandel Jelsma

Slide 36 - Quiz