Herhaling Kapitel 2 (Toetsstof)

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Kapitel 2 (afronding) 

Stammbaum

Kennistoets

aber zuerst

Grenzen in Europa

Logo tivi

Vragen voor het kijken

Wat wordt er 3 oktober gevierd?

Sinds wanneer bestaat Duitsland in de huidige vorm?

Wat valt op aan de video over landsgrenzen in Europa?

Wat moet je kunnen/kennen?

Leren voor Kap. 2

Oefenen kan in Noordhof

Werkwoorden haben en sein en pers. vnw.

Vraagwoorden

Getallen tot 100

(haben) Sie .......

1. habe
2. haben

haben ( sie )

1. hat
2. habt
3. haben
4. habe

Es .................... (haben)

1. habt
2. hast
3. haben
4. hat

Ihr .................... (haben)

1. haben
2. habt
3. habe

haben: ihr

1. haben
2. habt
3. habe
4. hast

haben: Paula

1. habt
2. haben
3. hat
4. sind

haben: wir

1. habt
2. habe
3. haben
4. sind

Er ................. (haben) Hunger.

1. haben
2. hast
3. habe
4. hat

Het werkwoord haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

habst

habben

sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

sein

sein

De Persoonlijke voornaamwoorden

Het persoonlijk voornaamwoord: U

1. Sie
2. sie
3. wir
4. ihr

Hoe onthoud je het persoonlijk voornaamwoord?

1. Door jezelf af te vragen wie, wat, waar enz.
2. IDEWIS
3. Door er der, die of das voor te zetten
4. Door bij je buurman te kijken

Het persoonlijk voornaamwoord: ik

1. ich
2. du
3. wir
4. ihr

Het persoonlijk voornaamwoord: wij

1. ihr
2. er
3. wir
4. sie

Het persoonlijk voornaamwoord: u

1. Sie
2. sie
3. wir
4. ihr

Het persoonlijk voornaamwoord: het

1. er
2. es
3. Sie
4. wir

Wat is een persoonlijk voornaamwoord

1. Woorden die een tijdstip aangeven
2. Woorden die een plaats aangeven
3. ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie,zij, u

Vraagwoorden

Leerdoel:

aan het eind van de les ken je acht Duitse vraagwoorden:

wer - was - wo - warum - wie - wann - wohin - woher

De vraagwoorden: Lees ze door

NE	DU
waarom	warum
wie	wer
wat	was
waar	wo
waarheen	wohin
waarvandaan	woher
hoe	wie
wanneer	wann
welke	welche

De vraagwoorden:

De W-Fragewörter

Vraagwoorden.

hoe?

waar?

waarom?

wat?

wie?

warum?

wie?

wo?

was?

wer?

Viel Erfolg!!!!