M3: Tekstverbanden en signaalwoorden

Lesdoelen

  1. Je kan tekstverbanden herkennen in een tekst.
  2. Je kan signaalwoorden herkennen.
  3. Je kan signaalwoorden koppelen aan een tekstverband.
  4. Je kan stukje tekst schrijven waarbij er samenhang is d.m.v. tekstverbanden.
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

Lesdoelen

  1. Je kan tekstverbanden herkennen in een tekst.
  2. Je kan signaalwoorden herkennen.
  3. Je kan signaalwoorden koppelen aan een tekstverband.
  4. Je kan stukje tekst schrijven waarbij er samenhang is d.m.v. tekstverbanden.

Slide 1 - Diapositive


Slide 2 - Diapositive

Even herhalen...

Slide 3 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 4 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

-Verbinden zinnen of alinea’s met elkaar.

-Geven aan wat voor verband er tussen de verschillende alinea’s of zinnen bestaat.

-Helpen de lezer, geven structuur aan de tekst en zorgen voor samenhang tussen alinea’s.


Welk signaalwoord er gebruikt wordt, ligt aan het soort tekstverband. 

Slide 5 - Diapositive

Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.
Jan gaat binnenkort werken want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 6 - Diapositive

Jan gaat binnenkort werken want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.
-Want, geeft een reden aan. Je kunt hier ook ‘namelijk’ gebruiken.
-Maar, geeft een tegenstelling aan, net als bijvoorbeeld ‘echter’.
-Ook duidt op een opsomming, net als en.
-Vast niet meer geeft een min of meer logisch gevolg aan.
-Kortom, vat de tekst heel mooi samen. ‘Al met al’ was een mooi alternatief geweest.

Slide 7 - Diapositive

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?


1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 8 - Diapositive

Welke tekstverbanden met de bijhorende signaalwoorden ken je nog?

Slide 9 - Diapositive

Tekstverband met signaalwoord

Slide 10 - Carte mentale

Verbanden:
  1. tijd
  2. opsomming
  3. tegenstelling
  4. vergelijking
  5. oorzaak – gevolg
  6. doel – middel
  7. voorbeeld/toelichting
  8. voorwaarde
  9. samenvatting/conclusie
signaalwoorden
  1. voordat, terwijl, eerst, daarna.
  2. en, ook, ten eerste, ten tweede.
  3. maar, daarentegen, hoewel, toch.
  4. zo, evenals, in vergelijking met.
  5. want, door, doordat, waardoor.
  6. daarmee, waarmee, door middel van.
  7. voorbeeld, ter illustratie, zoals
  8. als, wanneer, tenzij, mits
  9. samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat.

Slide 11 - Diapositive

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord "tenslotte"?
Meerder antwoorden mogelijk
A
Tijdsvolgorde tekstverband
B
Opsommend tekstverband
C
Middel/doel tekstverband
D
Uitleggend tekstverband

Slide 12 - Quiz

Tekstverbanden afleiden zonder signaalwoorden
Niet alle alinea's beginnen met een signaalwoord.

Slide 13 - Diapositive

3 Wat is het verband tussen alinea 4 en alinea 5?

A
A. Alinea 5 geeft de tegenstelling weer wat er in alinea 4 is gesteld.
B
B. Alinea 5 noemt een voorbeeld van het gestelde in alinea 4.
C
C. Alinea 5 geeft een opsomming van wat er in alinea 4 wordt besproken.
D
D. Alinea 5 is een conclusie van alinea 4.

Slide 14 - Quiz

Schrijfopdracht

Slide 15 - Diapositive