H1 Inkomen

1.1 Inkomen
Welke 3x2 soorten inkomen zijn er?

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

1.1 Inkomen
Welke 3x2 soorten inkomen zijn er?

Slide 1 - Diapositive

Regels/ afspraken
Presentaties zijn terug te vinden op Itslearning maar maak ook aantekeningen.
Ik controleer steekproefsgewijs het boek, daarbij maak ik de volgende afspraak: voor elk niet gemaakte opdracht schrijf je de samenvatting 1x over. Elke losse a, b en c vraag telt individueel mee. Voorgaande weken controleer ik op het serieus beantwoorden van de vragen. 

Slide 2 - Diapositive

Boeken / rekenmachine niet bij = aantekening, bij 3x niet in orde samenvatting overschrijven. Dit geldt ook als je je spullen nog uit je kluis moet halen.

Wanneer je iets niet begrijpt geef je dit z.s.m. aan! Hoe eerder ik erbij ben, deste eerder is het probleem opgelost.

Slide 3 - Diapositive

Wat gaan we doen dit jaar?
Periode 1
  •  Hoofdstuk 1 helemaal en hoofdstuk 5 paragraaf 1 t/m 3
Periode 2
  • Hoofdstuk 3 paragrafen 1,2,3,5 en 6 
hoofdstuk 4 paragraaf 1 t/m 5
Periode 3
  • Hoofdstuk 7 paragrafen 2,3 en 6 en 
hoofdstuk 8 paragraaf 1 t/m 4

Slide 4 - Diapositive

WAT IS ECONOMIE?

Slide 5 - Diapositive

Soorten inkomsten
Inkomsten in geld
Inkomsten in natura
Met tegenprestatie
Zonder tegenprestatie
Vrij besteedbaar
Niet-vrij besteedbaar



Dus:
Een inkomen heeft altijd 3 kenmerken. 
Van elk 2-tal dus 1-tje

Slide 6 - Diapositive

Salaris of loon
A
Inkomen in geld
B
Inkomen in natura
C
Met tegenprestatie
D
Zonder tegenprestatie

Slide 7 - Quiz

Je krijgt een 5G abonnement
A
Vrij besteedbaar
B
Niet-vrij besteedbaar
C
In natura
D
In geld

Slide 8 - Quiz

Je werkt in een restaurant en krijgt als deel van je salaris elke dag een
maaltijd.
A
Met tegenprestatie
B
Zonder tegenprestatie
C
In natura
D
In geld

Slide 9 - Quiz

1.4 Bijverdienen

Redenen om te werken:
  • loon / salaris
  • ervaring opdoen
  • leuk / sociale contacten

Werken mag vanaf 13 jaar
Minimumjeugdloon 15-22 jaar
Werkgever : geeft werk

Werknemer: neemt werk

Supermarkt = werkgever
Personeel = werknemer

Vanaf 18 jaar gevaarlijk werk
Minimumloon (vanaf 23 jaar)
Werknemer en werkgever hebben rechten en plichten. 
Recht werknemer = loon, recht werkgever = er wordt arbeid gedaan in het bedrijf.
Plicht werknemer = arbeid verrichten, plicht werkgever = loon betalen

Slide 10 - Diapositive

Mag je werken in de bouw als je 16 jaar bent?
A
Nee
B
Ja

Slide 11 - Quiz

Mag je als 15 jarige na 22.00 uur werken?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Je werkt bij de Albert Heijn. De hoofdcassière in de supermarkt is jouw:
A
Werknemer
B
Werkgever
C
Leidinggevende

Slide 13 - Quiz

1.5 Spaarrente berekenen
Je hebt € 2.500 op een spaarrekening en daar krijg je van de bank 2,3 % rente.
Hoeveel rente krijg je?
En hoeveel heb je na 1 jaar op je spaarrekening?


Antwoord
Je spaargeld is in dit geval 100 %, dus eerst wil je 1 % weten!
€ 2.500 : 100 = € 25
€ 25 x 2,3 % = € 57,50 rente!
Dus na 1 jaar heb je € 2.500 + € 57,50 = € 2.557,50

Slide 14 - Diapositive

1.5 Sparen

3 redenen om te sparen:
  • voor een doel
  • voor de rente
  • uit voorzorg
  (voor het geval dat)
Rente en interest betekenen hetzelfde. 
Je ontvangt dit van de bank als vergoeding omdat zij jouw spaargeld mogen gebruiken.

Er zijn verschillende spaarvormen, soms krijg je ook een bonusrente.

Bonusrente als je bijvoorbeeld geen geld opneemt van je spaarrekening of als je bijvoorbeeld een bepaald bedrag per jaar spaart. 

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

1.6 Inkomen en beroep
Inkomen heb je uit:
Arbeid en Bezit

Inkomen uit bezit:
  • Huur / pacht
  • Rente
  • Winst

Inkomensverschillen door:
Verschil in bezit en verschil in loon
Hoogte van inkomen is afhankelijk van:
  • Langer werken
  •  Gevaarlijk werk
  •  Onregelmatig werk (avond, nacht)
  •  Hogere opleiding
  •  Uitzonderlijk werk (speciaal; astronaut)

Slide 17 - Diapositive