MAVO 3 deeltaak 4 week 2 les 1

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

https:

https://apps.noordhoff.nl/se/content/theme/bbe19c29-5d53-493d-8fae-4cbf9475363f/contentUnit/5faf7894-f98a-4f2d-8edc-c0c8bd2e30ce

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Hoe vraag je naar het lijdend voorwerp?

Aufgabe 16, Seite 26

De naamvallen worden in het Duits alleen of niet alleen gebruikt na een voorzetsel?

1. alleen na een voorzetsel
2. niet alleen na een voorzetsel

Welke naamval krijgt het onderwerp?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Welke naamval krijgt het lijdend voorwerp?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Er hat dich in der Pause getroffen.

Wat is het onderwerp?

Wat is het lijdend voorwerp?

lijdend voorwerp

onderwerp

            

er

dich

_____ (hij) hat dich beim Bäcker gesehen.

1. er
2. ihn
3. ihm

_____(Zij) hat (mij) _____ beim Kochkurs gesehen.

1. Sie, ich
2. Ihr,mich
3. Sie, mich
4. Ihr, ich

Hast (jij) ______(haar) _______ im Sommercamp kennengelernt?

_____(ik) habe (jullie) ______ in der Kletterhalle gefunden.

____ (wij) haben (hem) _____ schon für die Radtour angemeldet.

Verstanden?

Ja!

Nein :(

Vielleicht....

Ein bisschen

Je maakt opdracht 16, 17, 18, 19, 20

en 21, 22, 23, 24

kleine herhaling 

haben und sein

Het werkwoord haben

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

hast

hat

haben

habt

haben

habst

habben

sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

sind

seid

sind

sein

sein