Ich versteh nur Bahnhof les 1

• Duits
• Secondary Education

Was sollen die Passagieren mit nach Hause nehmen? 

                 Lernziele Kapitel 10 - Ich versteh nur Bahnhof!

1. advertensie van een rijschool lezen;
2. verkeersinformatie op de radio begrijpen;
3. omroepberichten op het stadion verstaan;
4. kaartjes voor het openbaar vervoer kopen;
5. iemand de weg vragen;
6. een bericht over een vakantie/ reis schrijven 
7. en nog veel meer!

Wörterliste A aussprechen

TB.D - S.19 - Tipp over meevouden -er / -n / -nen (meteen leren)

danach Verkehrsmeldungen hören - 4.2 

AB.S.13 & 14

4.2

1. Op deze snelweg lopen dieren op de weg. Bestuurders wordt verzocht om voorzichtig te rijden.

2. Op deze snelweg staat een defect voertuig. Daardoor is er langzaam rijdend verkeer. 3 minuten tijdsverlies.

3. Op deze snelweg is na een ongeluk maar één rijstrook vrij. Op dit moment is er een file van zes kilometer. De omleidingsroute is ook al overbelast.

4. Op deze snelweg is een zwaar ongeluk gebeurd. Daardoor zijn de rijstroken in beide richtingen afgezet. Aanbevolen wordt om een alternatieve routen te kiezen.

5. Op deze snelweg is een vrachtwagen zijn lading kwijtgeraakt. Daardoor is nu de rechter rijstrook dicht. Bestuurders moeten voorzichtig rijden.

6. Op deze snelweg gooit iemand voorwerpen op de rijbaan. De politie is onderweg naar de locatie. Bestuurders moeten voorzichtig rijden en worden geïnformeerd wanneer het gevaar over is.

7. Op deze snelweg is olie gelekt. De brandweer is bezig met opruimingswerkzaamheden. Daardoor kan er langzaam rijdend verkeer zijn.

8. Op deze snelweg rijdt een spookrijder. De bestuurders moeten uiterst rechts rijden. De radio-omroep informeert de bestuurder wanneer het gevaar over is. 

Selbstständig arbeiten / Hausaufgaben

 Aufgabe 1.1 - AB.S.5&6 - TB.S.7

Aufgabe 3.1 - AB.S.7 & 8 - TB.S. 7

Aufgabe 3.4 - AB.S.9 & 10 - TB.S.19

Lerne Wörterliste A 

Aufgabe 1.1

1. Ze halen beide elektriciteit uit een bovenleiding.

2. O-Bus rijdt niet op rails.

3. 154 haltes

4. De O-Bus is schoon ('sauber') en stil ('leise'). 

Aufgabe 3.1

a)Een station waar de treinen niet verder kunnen rijden. Ze moeten omkeren en via een ander spoor buiten de stad om verder rijden.

b) Het meisje heeft de tas van de jongen met de zonnebril. De jongen met de voetbal heeft de tas van het meisje. De jongen met de zonnebril heeft de tas van de jongen met de voetbal.

c) Alsdorf Annapark, Bocholt, Brocken, Frankfurt, Hamburg-Altona, Harzgerode, Kiel, Kleve, Lindau, München, Stohlberg Altstadt, Stuttgart, Vetschau, Wiesbaden 

Aufgabe 3.4 B 

1. Als je een oude auto hebt, moet je goed op de accu letten.

2. Rijdt u rechtdoor, langs het gemeentehuis en dan slaat u gelijk rechtsaf.

3. De airco werkt / doet het niet meer.

4. Na het ongeluk was de bumper kapot.

5. Heb je echt geen stuur in je auto? 

Aufgabe 3.4 C

1. Wenn man im Kreisverkehr fährt, hat man Vorfahrt.

2. Gegenüber dem Bahnhof gibt es viel Verkehr. – Wie bitte?

3. Die Ampel ist rot, ich muss warten.

4. Hast du das Öl und die Bremsen kontrolliert?

5. Ich fahre mit der Straßenbahn zum Bahnhof.