7.4/ 7/5 Bijvoeglijk naamwoorden

7.4/ 7/5 Bijvoeglijk naamwoorden
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

7.4/ 7/5 Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Slide 3 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 4 - Quiz

welke is goed?
A
pinda'tje
B
pindaatje

Slide 5 - Quiz

kom een keer op proef met ons mee trainen bij de volleybalvereniging!

Moet 'volleybalvereniging' met een hoofdletter?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Schrijf je het onderstaande woord met een hoofdletter?
alkmaar
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Schrijf je het onderstaande woord met een hoofdletter?
duitse
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Gebruik je een komma bij:

voor het voegwoord 'en'
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Is de komma juist gebruikt?

Ina belde haar moeder, en vertelde wat er was gebeurd.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Waarom staat er een komma in de zin?

Terwijl mijn moeder boodschappen deed, stak mijn vader alvast de barbecue aan.
A
omdat er een opsomming in de zin staat
B
omdat er een voegwoord achter staat
C
omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan

Slide 11 - Quiz

Waarom staat er een komma in de zin?

Wij willen graag de tomatensoep, de dagschotel en de fruitsalade.
A
omdat er een opsomming in de zin staat
B
omdat er een voegwoord achter staat
C
omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan

Slide 12 - Quiz

In welke zin ontbreekt de komma?
A
Door de slechte organisatie liep de hele open dag in het honderd.
B
Frida en Elske zijn al heel lang vriendinnen.
C
Op de laatste dag hebben we met z'n allen de lokalen schoongemaakt.
D
Voordat je naar binnen gaat moet je goed je voeten vegen.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Lien

Bijvoeglijk naamwoord
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e):
lekker: het toetje is lekker; het lekkere toetje; een lekker toetje;
lang: de vakantie is lang; de lange vakantie; een lange vakantie.

Slide 15 - Diapositive

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
het
kleine
rode
autootje
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Question de remorquage

zelfstandig naamwoord
 Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig
naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
peren
aardige
auto
Roos

lokalen
klein

Slide 17 - Question de remorquage

Welk woord is in deze zin een bn (=bijvoeglijk naamwoord)?
De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Question de remorquage

Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord

Zet een -e achter het woord: klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.

Slide 19 - Diapositive

Let op, soms moet je daarnaast:
een -f- in een -v- veranderen: lief → lieve; actief → actieve;

een -s- in een -z- veranderen: grijs → grijze; serieus → serieuze;

de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: fris → frisse; glad → gladde;

een a, e, o of u (klinker) weghalen: langzaam → langzame; zuur → zure.

Slide 20 - Diapositive

Stoffen
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -en of veranderen helemaal niet:

wol: de trui is van wol; de wollen trui; een wollen trui;



Slide 21 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
beroemde
vriendelijke
metalen
ijzeren
enthousiaste
plastic

Slide 22 - Question de remorquage

Bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Rode
Gouden
Grote
Houten
Mooie
Stoffen

Slide 23 - Question de remorquage

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 24 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 25 - Quiz

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.

Slide 26 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
zachte
C
gouden
D
mooie

Slide 27 - Quiz

Aan de slag
BBL: Maken 7.4 
KBL: Maken 7.5

Slide 28 - Diapositive