Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Nederlands
Slide 1 - Diapositive
Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley
Slide 2 - Quiz
Leerdoelen 4.3 schrijven
- Leesstrategie studerend lezen kunnen toepassen
- Tekstdoelen kunnen herkennen
- Schematische samenvatting kunnen maken
- Leespubliek vaststellen
- Uitleggend tekstverband herkennen met signaalwoorden
Slide 3 - Diapositive
Stelling: Ik heb nog nooit de leesstrategie 'studerend lezen' toegepast.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Stelling: Ik heb weleens een samenvatting of schema gemaakt over de leerstof van een schoolvak.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Stelling: Bij de leesstrategie studerend lezen ben je ook nauwkeurig aan het lezen.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
Als je een tekst studerend leest. Waar moet je je dan op concentreren om een voldoende te halen voor een toets?
A
Een instructie
B
Een tekstdoel
C
Een middenstuk
D
Een inleiding
Slide 7 - Quiz
Hoe heet een tekst waarin in stappen wordt beschreven hoe je iets moet uitvoeren?
A
Een instructie
B
Een tekstdoel
C
Een middenstuk
D
Een inleiding
Slide 8 - Quiz
Iedere tekst is geschreven met een bepaalde reden. Hoe noem je zo'n redenen?
A
Een instructie
B
Een tekstdoel
C
Een middenstuk
D
Een inleiding
Slide 9 - Quiz
Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
Slide 10 - Question de remorquage
Sleep het tekstdoel bij de juiste soort tekst
De schrijver wil informatie geven
De schrijver wil je amuseren
De schrijver wil je iets leren of uitleggen
Slide 11 - Question de remorquage
Inleiding
Middenstuk
Slot
Slide 12 - Question de remorquage
Signaalwoorden helpen om te ontdekken in een tekst wat belangrijk is om te onthouden.
Welke keuze is geen signaalwoord?
A
het woord 'nadat'
B
het woord 'desondanks'
C
het woord 'zijn'
D
het woord 'enerzijds'
Slide 13 - Quiz
Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk.
Wat is het signaalwoord in de zin hierboven?
A
winkelen
B
niet
C
leuk
D
maar
Slide 14 - Quiz
Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk.
Welk verband zit er tussen beiden zinnen?
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
Slide 15 - Quiz
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de teksten?
Slide 16 - Diapositive
Wat vind je nog lastig?
Slide 17 - Question ouverte
Manieren van lezen
Leertekst - Nauwkeurig lezen
Als je precies wilt weten wat er in een tekst staat, dan ga je de tekst nauwkeurig lezen.
Nauwkeurig lezen doe je zo:
Lees de tekst aandachtig door; zin voor zin.
Probeer zo goed mogelijk te begrijpen wat er staat.
Gebruik de methode verkennend lezen
als je snel een idee wilt krijgen van de tekst. Tijdens proefwerken kan je dit doen, wanneer je vragen over de vorm moet beantwoorden bijvoorbeeld: hoeveel alinea's heeft de tekst
Gebruik nauwkeurig lezen als je een precies antwoord uit de tekst moet halen. Dit zijn vragen over de inhoud zoals:
Welke argumenten worden er in alinea 4 gegeven.
Opbouw van een tekst
Tekstdoel
Het doel van de schrijver (waarom hij de tekst schrijft), noem je een tekstdoel.
Er zijn 4 verschillende tekstdoelen:
Informeren
Overhalen
Amuseren
Overtuigen
Bij informeren wil je schrijver de lezer informatie geven. Deze teksten vind je bijvoorbeeld in een schoolboek of de krant